Uitzendbureaus versus klusplatformen: nieuwe wijn in oude zakken of oude wijn in nieuwe zakken?

Er zijn steeds meer online platformen om freelancers met korte klussen te matchen. Waarin verschillen deze online klusplatformen ten opzichte van de traditionele uitzendbureaus? Internationaal platformexpert Martijn Arets en universitair HRM-deskundige Jeroen Meijerink deden onderzoek. Zij interviewden een aantal platformen en kregen input van diverse experts.

De afgelopen jaren is het aandeel van online klusplatformen die bemiddelen tussen vraag en aanbod van werk gegroeid. Deze groei is het sterkst te zien in platformen die bemiddelen tussen een individuele werkende en een zakelijke afnemer. Het ING Economisch Bureau voorspelde in 2018 dat in 15 jaar, afhankelijk van de ontwikkeling van techniek en regelgeving, 20 tot 70 procent van de uitzendmarkt zal verlopen via online platformen. En hoewel deze spectaculaire groei nog niet is terug te zien in de cijfers, kabbelt het maatschappelijk debat rustig voort.

Een van de meest prangende discussies rondom platformwerk is die van de status van de werkende. Sommige platformen werken volgens een freelance constructie, anderen kiezen voor een uitzendconstructie. Volgens velen is de flexibiliteit en autonomie van de werkende alleen mogelijk vanuit het freelancemodel. Anderen weerleggen dit en wijzen erop dat een platform prima via een uitzendconstructie kan werken. In debatten hierover ontbreekt veelal een diepgang in de verschillen en overeenkomsten tussen deze modellen en de manier waarop platformen individuele werkenden het mogelijk maken om autonoom en flexibel te werken.

Universitair docent Jeroen Meijerink van de Universiteit Twente (vakgroep Human Resource Management) en onafhankelijk platformexpert Martijn Arets (o.a. auteur Platformrevolutie) vonden dat de tijd rijp is om duidelijkheid in dit debat te brengen. Niet met de ambitie om een uitspraak te doen over de juridische status van werkenden, maar om de verschillen en overeenkomsten in bemiddelingsactiviteiten van zowel freelance- als uitzendplatformen in de to-business markt in kaart te brengen. Om hiermee het debat te voeden met relevante inzichten vanuit de praktijk en wetenschap.

Online klusplatformen

Online klusplatformen verwijzen naar organisaties die gebruik maken van informatietechnologie (inclusief mobiele applicaties, kunstmatige intelligentie en software-algoritmen) om vraag en aanbod van kortdurende arbeid (klussen) op elkaar af te stemmen. Deze platformen kenmerken zich door hun marktplaatsfunctie: zonder tussenkomst van een menselijke intercedent kunnen opdrachtgevers en werkenden elkaar vinden, beoordelen en de gehele transactie, inclusief betaling, afhandelen. Bekende voorbeelden van klusplatformen zijn Uber, Fiverr, Upwork, Helpling, Temper en YoungOnes. Klusplatformen verschillen van elkaar in het soort klant dat zij bedienen (zakelijk of consument), de status van de werkende (freelance, uitzend of ander statuut), het soort uit te voeren werkzaamheden, de manier waarop de match wordt gemaakt (algoritme of voorselectie door platform), waar de uitvoer van de klus plaatsvindt (online of offline) en de manier waarop het platform invloed uitoefent op het uitvoeren van de klus. In alle gevallen heeft het platform als ‘private regulator’ een belangrijke sturende rol: het bepaalt spelregels onder welke voorwaarden de transactie plaats kan vinden, wie wel en niet toegang hebben tot het platform en hoe de prijs voor een klus wordt bepaald.

Om een goede vergelijking te maken tussen online klusplatformen die werken met freelancers en platformen die werken middels een uitzendconstructie, richten we ons hier alleen op online platformen die middels een marktplaatsmodel vraag en aanbod samenbrengen voor een zakelijke klant (zogenoemde to-business [2B] platformen).

Online klusplatform versus uitzendbureau

Om de verschillen en overeenkomsten in kaart te brengen tussen platformen die met een freelance- of uitzendmodel werken, is het belangrijk om eerst te begrijpen wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen een platformbemiddelaar en een traditionele bemiddelaar voor korte klussen: het uitzendbureau. Online klusplatformen en uitzendbureaus lijken in de kern veel op elkaar. Beiden voorzien hun klant van tijdelijk personeel dat werkzaamheden uitvoert bij en onder toezicht van de klant. Om de verschillen en overeenkomsten te kunnen duiden, hebben wij interviews gehouden met vertegenwoordigers van zes online klusplatformen en een juridische specialist arbeidsrecht.

In onderstaande tabel zijn de verschillen en overeenkomsten samengevat:

Uitzendbureaus en klusplatformen verschillen met name in de manier waarop de match tussen werkenden en de klant tot stand komt. Waar bij uitzendbureaus de intercedent de klant ontzorgt in het vinden van de juiste werkende, biedt een klusplatform (marktplaats) een online omgeving waar de klant een opdracht plaatst en de werkende direct reageert en communiceert met de klant. Het platform zorgt ervoor dat zoekkosten worden verlaagd, maar verlegt ook het werk dat voorheen door een intercedent wordt gedaan naar de klant en de werkende. De klant stelt namelijk zelf de opdrachtomschrijving op, kiest wie de klus uiteindelijk gaat doen en kan in veel gevallen een favorietenpool aanmaken van werkenden die zijn bevallen. Dit zorgt voor veel flexibiliteit en autonomie (ownership) bij de klant en werkende. Zo kent een platform geen openingstijden en is er geen informatie-asymmetrie gecreëerd door losse databases van intercedenten en regio’s. Het ‘eigenaarschap’ van (het contact met) de werkende ligt immers niet bij een intercedent: werkende en klant zijn in grote mate in controle over de (totstandkoming van de) transactie.

Hoewel ook uitzendbureaus flexibiliteit bieden, faciliteren online klusplatformen – althans in theorie – wat we hyperflexibliteit noemen (d.w.z. bijna onmiddellijke, on-demand werving van werkenden zonder tussenkomst van een menselijke intermediair). Het directe contact tussen klant en werkende in combinatie met het ontbreken van openingstijden, zorgt voor lage transactiekosten en een hoge snelheid van matching. Zo vond en contracteerde een klant op een van de geïnterviewde platformen op een zaterdagmorgen binnen twee minuten een werkende voor een opdracht op diezelfde dag.

Wij verwachten dat uitzendbureaus eerder werkenden in dienst hebben die langdurige en/of zeer specifieke opdrachten uitvoeren bij een klant, omdat deze voldoende inkomsten opleveren voor de uitzender die de hoge(re) transactiekosten die komen kijken bij het ontzorgen van de klant rechtvaardigen. Online klusplatformen zullen, voor nu, vooral de focus leggen op de dagklussen. Zo gaf één van de geïnterviewde vertegenwoordigers van een klusplatform aan dat de gemiddelde opdracht op het platform zeseneenhalf uur duurt.

Samenvattend stellen online klusplatformen klanten en werkenden in staat om zelf transacties te initiëren, af te handelen en te controleren. Dit zorgt ervoor dat klusplatformen bijzonder geschikt zijn om te voorzien in de vraag naar hyperflexibele, tijdelijke arbeid. In wezen dragen klusplatformen verantwoordelijkheden (die de menselijke intermediairs van uitzendbureaus uitvoeren) over aan klant en werkende met behulp van technologie. Als zodanig bieden klusplatformen ‘low-frills services’ aan hun gebruikers, wat de bedrijfskosten voor het platformbedrijf verlaagt, maar de administratieve lasten voor klantorganisaties verhoogt (die bijvoorbeeld zelf online oproepen moeten opstellen en publiceren, werknemers moeten selecteren en een pool van favoriete kandidaten bijhouden). Het is overigens de vraag of het uitzetten van een klus via een platform netto meer of minder werk voor klant of werkende oplevert: klanten dienen immers ook met een intercedent af te stemmen en contact te houden.

Verschillen tussen uitzend- en freelance platformen

Nu de verschillen en de overeenkomsten tussen uitzendbureaus en online klusplatformen duidelijk zijn, is het tijd om de verschillen en overeenkomsten tussen online klusplatformen die gebruikmaken van het uitzend- versus freelancestatuut voor de werkende te verkennen. In de onderstaande tabel zijn de verschillen weergegeven.

Hoewel er overeenkomsten zijn, zijn er ook de nodige verschillen. Het belangrijkste verschil zit in de status van de werkende. Uitzendplatformen hebben de werkenden in dienst en zijn daarom onderworpen aan collectieve arbeidsvoorwaarden van het platformbedrijf en/of die van een klant. Dit heeft effect op de volgende aspecten:

  1. Vergoeding
  2. Verantwoordelijkheid
  3. Verzekering en sociale zekerheden
  4. Vervanging

Vergoeding

Uitzendplatformen werken volgens de geldende CAO. Dit resulteert in een vast uurloon, waar klanten in tijden van schaarste aan arbeidskrachten een toeslag op kunnen rekenen, maar ook vaste toeslagen. Freelance platformen werken met zelfstandige ondernemers die vrij zijn om een eigen uurtarief te bepalen. Afhankelijk van hoe het matchmakingproces technisch is georganiseerd, doet de freelancer of de klant een voorstel voor het uurtarief. Sommige freelance platformen stellen de klant en freelancer in staat binnen het platform te onderhandelen over het tarief. Het is niet vreemd om te verwachten dat in de toekomst dit soort onderhandelingen worden geautomatiseerd, net als bij de ‘surge pricing’ van Uber, waar vraag en aanbod wordt gestuurd door middel van een dynamisch pricing algoritme. Om een ‘race to the bottom’ te voorkomen, hebben sommige freelance platformen een minimumtarief ingesteld. Hoewel freelancers in staat zijn een eigen prijs te bepalen, is het de vraag in hoeverre dit een reëel scenario is, zeker in een laagconjunctuur en/of overaanbod aan werkenden op het platform. In dergelijke gevallen bestaat het risico dat het eerder genoemde minimumtarief gelijk komt te staan aan het maximumtarief.

Verantwoordelijkheid

Uitzendplatformen zijn verplicht – volgens de (Nederlandse) wet – om de arbeidsveiligheid van werknemers te waarborgen door middel van de zorgplicht. Dit betekent onder meer dat uitzendplatformen formeel verplicht zijn om te beoordelen of de arbeidsomstandigheden bij de opdrachtgever veilig zijn. In de praktijk is het veelal zo dat de inlenende partij Arbo-technisch veilige werkomstandigheden moet kunnen garanderen. Een dergelijke verplichting bestaat niet voor freelance platformen.

Hoewel dit een belangrijk verschil is op papier, is het de vraag in hoeverre uitzendplatformen die werkenden en klanten faciliteren met een online marktplaats in staat zijn om aan deze zorgplicht te voldoen. Het uitzendplatform heeft immers beperkt contact met haar klanten, omdat de transactie voornamelijk door de werkende en opdrachtgever georganiseerd wordt. De rol van het platform in de transactie is daardoor beperkt, wat haaks zou kunnen staan op het concept zorgplicht. Daar komt bij dat de transacties die via uitzendplatformen worden georganiseerd vooral dagklussen betreffen, waardoor het voor de uitzender economisch niet haalbaar is om voor iedere klus de risico’s te bepalen.

Daartegenover staat dat de klant van een (uitzend)platform wellicht meer verantwoordelijkheid voor de transactie zal voelen: de klant is immers verantwoordelijk voor het organiseren van de transactie en dit proces is lastig uit te besteden aan een derde partij. In dit geval maakt het niet uit of de transactie via een freelance- of een uitzendplatform verloopt. Wij adviseren dit verder te onderzoeken.

Verzekering en sociale zekerheden

Een van de grootste verschillen tussen freelance- en uitzendplatformen betreffen verzekeringen en sociale zekerheden voor werkenden. Werkenden bij een uitzendplatform zijn in dienst van het platform en hebben daarbij recht, op basis van hun cao, op bepaalde verzekeringen en vergoedingen voor arbeidsongeschiktheid, ziekteverlof, vakantiegeld, WW en ouderschapsverlof. Voor freelance platformen geldt deze verplichting niet: de werkenden dienen dit zelf te organiseren. In sommige gevallen is het voor freelancers laagdrempelig om een verzekering via het platform af te sluiten, zowel voor langere periode of per gewerkte klus. Hoewel freelance platformen de zelfstandige ondernemers niet kunnen dwingen zich te verzekeren, kunnen zij dit wel stimuleren. Een ‘badge’ van een WA- of arbeidsongeschiktheidsverzekering in een profiel maakt een freelancer bijvoorbeeld aantrekkelijker om in te huren.

Dit wil echter niet zeggen dat werkenden via uitzendplatformen vanzelfsprekend beter af zijn dan werkenden via freelancerplatformen. Het dienstverband van uitzendkrachten wordt bij ziekte direct beëindigd en werkenden via een uitzendconstructie bouwen in de eerste 78 weken (de A fase), afhankelijk van of er wel of niet met een uitzendbeding wordt gewerkt, geen garantie op werk op. Je zou kunnen zeggen dat het begrip ‘zekerheid’ voor uitzendkrachten die dagklussen uitvoeren minder rooskleurig is dan je zou mogen verwachten. Dat geldt ook voor andere discussiepunten zoals pensioen en het betalen van belasting en sociale premies. Zo bouw je in lijn met de uitzend-cao pas pensioen op na 26 weken werken via eenzelfde werkgever en zullen degenen die sporadisch via klusplatformen werken ook in dienstverband weinig belasting betalen.

Vervanging

Een ander verschil is terug te vinden in de vraag wie verantwoordelijk is voor vervanging wanneer een werkende is verhinderd of niet op komt dagen. Bij uitzendplatformen is het platform verantwoordelijk voor vervanging, terwijl bij freelance platformen de freelancer hiervoor verantwoordelijk is. Freelance platformen hebben net als uitzendplatformen baat bij tevreden klanten en sturen op twee manieren op een zo laag mogelijke uitval. De eerste strategie betreft een boete: bij een no-show krijg je als freelancer bij menig freelance platform een boete, wat freelancers moet stimuleren om de gemaakte afspraak na te komen. Daarnaast wordt op een profiel van een werkende het opkomstpercentage getoond. Deze start op 100 procent en zal na een no-show dalen, wat impact heeft op de kans dat een werkende wordt uitgekozen door een klant. Aangezien een freelancer zich vrij mag vervangen, faciliteren freelance platformen ook dit proces. Dit doen zij middels het aanbieden van WhatsApp-groepen waar klussen kunnen worden teruggegeven aan de groep of het inbouwen van ruilmechanismen in het platform, waarbij ook de rating van de kwaliteit van vervanging op het profiel van de oorspronkelijke uitvoerder komt te staan. Volgens een van de platformvertegenwoordigers die we hebben geïnterviewd, heeft ongeveer 75% van de freelancers die meer dan 50 ‘gigs’ via het platform uitvoerden, minstens één keer een klus intern doorgezet.

Belangrijke kanttekening is dat wij in bovenstaande alinea alleen spreken over de zichtbare manieren waarop platformen sturen op een lage no-show. Het is voor ons niet duidelijk op welke manier uitzendbureaus hierop sturen en in hoeverre een no-show impact heeft op de kans om een volgende keer te worden ingehuurd. Dit gebrek aan transparantie is bij alle type intermediairs die wij in dit stuk bespreken van toepassing en zou bij platformen kunnen worden ondervangen door het instellen van een ‘algoritme-accountant’. Daarnaast verwachten wij dat de komende jaren, net als in de consumentenmarkt, regelgeving zal worden ingevoerd die platformen verplicht inzicht te geven in de (automatische) besluitvormingsprocessen.

Platform voor uitzendbureau of uitzendbureau als platform?

In dit artikel hebben wij een vergelijking gemaakt tussen uitzend- en freelance platformen, waarbij wij ervan uitgaan dat beiden een ‘platform first’-benadering hanteren. Dit wil zeggen: de gehele transactie verloopt via het platform (de marktplaats) en de rol van het platform is puur faciliterend. Dit is wat wij noemen ‘platform first’, of beter: uitzendbureau als platform.

In de praktijk zien wij dat veel uitzendplatformen, zeker zij die zijn gestart vanuit een bestaande uitzendorganisatie, een strategie hebben die wij omschrijven als ‘platform voor uitzendbureau’. Hierbij is het platform een instrument dat het bestaande matchingproces van de uitzender ondersteunt. Bij een van de onderzochte platformen hadden bijvoorbeeld wel de werkenden, maar niet de klanten toegang tot het platform. Intercedenten gebruiken het platform om processen te vereenvoudigen en te versnellen, maar in de kern verandert er weinig tot niets aan het bedrijfsmodel en -proces van de uitzendorganisatie. Een veilige keuze die relatief snel kan worden geïmplementeerd, maar ook een keuze waarbij nooit de voordelen van de technologische innovatie volledig kunnen worden benut en de klant nooit zelf volledig in controle kan zijn. Dit werpt ook de vraag op in welke mate transactiekosten in het geval van een ‘platform voor uitzendbureau’ echt worden verlaagd.

Welk model uiteindelijk het beste de werkende én de klant bedient, zal zich moeten uitwijzen.

Snelheid en flexibiliteit

Een van de onderwerpen die je in de tabel van verschillen en overeenkomsten tussen uitzend- en freelance platformen had kunnen verwachten, is snelheid en flexibiliteit. Uit onze verkenning hebben wij duidelijke verschillen tussen uitzendbureaus en klusplatformen gevonden en geduid, maar is het verschil in flexibiliteit tussen de beide statuten over het algemeen minimaal. Op het moment dat een werkende bij een uitzendplatform in de A-fase zit, zijn er weinig beperkingen om een werkende flexibel via een platform in te zetten. Op het moment dat een werkende in fase B of C komt, zijn er zowel vanuit de kant van de werkende als vanuit de kant van het uitzendplatform beperkingen in deze flexibiliteit. Het is dan ook de vraag of dit soort platformen voor dagklussen interessant zijn voor werkenden in deze fases.

Wanneer je dieper in het uitzendmodel duikt, zie je dat er nog wel de nodige uitdagingen zijn om dagklussen via platformen te laten lopen middels een uitzendconstructie. In de cao voor uitzendkrachten is geregeld dat een uitzendkracht niet via meerdere arbeidsovereenkomsten na elkaar bij dezelfde klant werkzaamheden kan verrichten. Als een uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd – bijvoorbeeld een dag of week – wordt afgesloten en de werkende wil binnen een maand weer via het platform bij dezelfde klant werken, dan moet de looptijd van de nieuwe uitzendovereenkomst minimaal vier weken zijn. Dit betekent dat platformen die (dag)klussen matchen middels het uitzendmodel slechts achter elkaar dagcontracten kunnen afsluiten als de werknemer werkzaamheden verricht voor verschillende opdrachtgevers. Platformen kunnen hier omheen werken door een uitzendovereenkomst met uitzendbeding af te sluiten. Tot en met 2019 was het voor een werkgever niet aantrekkelijk om te werken met een uitzendovereenkomst met uitzendbeding omdat er hogere premies betaald moesten worden. Met de inwerkingtreding van de ‘Wet arbeidsmarkt in balans’ (Wab) in 2020 is deze verplichting komen te vervallen.

Het alternatief voor uitzenders en platformen is dan ook om een uitzendovereenkomst met uitzendbeding af te sluiten met werknemers. Dan geldt de hierboven beschreven beperking niet. Een uitzendovereenkomst met uitzendbeding kent wel een andere beperking: deze eindigt alleen als de opdrachtgever aangeeft dat er geen werk meer is of de uitzendkracht zelf wil stoppen. De werkgever/uitzender kan het contract dus niet op eigen initiatief op een bepaalde datum laten eindigen. Hoewel het uiteindelijk aan de partijen is om hier een afweging in te maken en de meest geschikte contractvorm te kiezen, achten wij en een aantal geïnterviewde experts het zeer waarschijnlijk dat platformen die (dag)klussen matchen, zullen kiezen voor het werken met een uitzendovereenkomst met uitzendbeding.

Hoewel er in hoofdlijnen geen grote verschillen zitten in de snelheid en flexibiliteit die freelance- en uitzendplatformen bieden, zijn er dus wel de nodige nuances aan te merken. In de voorgaande alinea wordt duidelijk dat de huidige uitzendregels niet eenvoudig zijn toe te passen op platformen voor korte (dag)klussen. Dit komt waarschijnlijk doordat uitzendbureaus voornamelijk langere klussen (enkele weken tot maanden) bemiddelen. Daarnaast ligt de focus ook veelal op grote aantallen werkenden. De markt voor hyperflexible dagklussen voor individuele matches was er één die voorheen nauwelijks bestond. Dat is ook niet vreemd: de transactiekosten (loonkosten, administratieve lasten, snelheid) voor een menselijke intercedent wegen immers niet op tegen de marge die op een dagklus wordt gemaakt. Deze klussen werden dan voornamelijk uitgevoerd in de hoop dat de klant ook wel economisch interessante klussen bij het bureau zou neerleggen. Je zou kunnen zeggen dat de huidige uitzendregels en cao geen rekening hebben gehouden met een grootschalige bemiddeling van individuele dagklussen, simpelweg omdat dat voor traditionele uitzendbureaus – zonder gebruik van een platform – financieel niet uit kon en alleen kon worden opgepakt wanneer het verlies op die klussen werd gecompenseerd door andere grotere opdrachten.

Ook zal de juridische complexiteit van het uitzendstatuut impact hebben op de flexibiliteit en complexiteit van het platform: bij het freelance statuut zijn immers veel minder variabelen die vanuit de cao zijn vastgelegd waar rekening mee moet worden gehouden. Daarnaast is het niet ondenkbaar dat het faciliteren van het zelf zoeken van vervanging (in combinatie met de dreiging van een boete) voor een lagere no-show zal zorgen, wat positief is voor de tevredenheid van de klant. In hoeverre dit wenselijk is voor de werkende en wat de daadwerkelijke impact is, dat zal uit verder onderzoek moeten blijken. Het is ook de vraag of de beperkingen van de complexiteit naar aanleiding van een cao al dan niet een probleem vormen dat kan worden opgevangen door technologische innovaties van het platform.

Conclusie

Online klusplatformen en uitzendbureaus verschillen sterk van elkaar in de mate waarin zij de klant de controle (en verantwoordelijkheid) geven in het proces van het vinden van geschikte werkenden voor een (dag)klus. Hiermee lijken zij vooral van toegevoegde waarde te zijn in kortlopende klussen waar snelheid en flexibiliteit vooropstaan, de klant zelf de controle wil hebben en de uitvoering van de klus weinig specifieke vaardigheden vraagt van de werkende. Hierin voorzien platformen door het verlagen van de informatie-asymmetrie en het direct koppelen van klant met werkende zonder tussenkomst van een intercedent, wat zich ook zou moeten vertalen in de (kost)prijs. Hiermee hebben klusplatformen de potentie om een nieuwe markt te creëren van klussen waarvan het voorheen economisch niet rendabel was om via een traditionele weg te bemiddelen.

Hoewel er veel discussie is over de vraag of de werkende in dienst moet zijn van het platform of als freelancer via het platform werkt, hebben wij weinig verschillen gezien qua impact van de status van de werkende op de flexibiliteit en wendbaarheid van het platform en de klus. In dit artikel hebben we getracht de verschillende variabelen en scenario’s te beschrijven. Wat hier vervolgens mee gedaan wordt en de vraag welke scenario’s al dan niet gewenst zijn, dat is en blijft een (politieke) keuze.

In ons onderzoek hebben we vooral gekeken naar verschillen op organisatieniveau. Dit laat veel vragen onbeantwoord, vooral vragen die betrekking hebben op de interesses, attitudes en gedragingen van individuele werkenden. Zo gaven vertegenwoordigers van freelance platformen aan dat hun werkenden gezien hun zelfstandigenstatuut meer ondernemend zijn. Uit ons onderzoek blijkt niet of dit daadwerkelijk het geval is. Daarom kan toekomstig onderzoek vragen beantwoorden zoals:

  • Creëren platformen nieuw werk, of wordt bestaand werk in kleine (dag)klussen opgeknipt?
  • Zijn freelancers proactiever dan werkenden in loondienst?
  • In hoeverre besteden zelfstandige ondernemers op freelance platformen werk uit aan anderen?
  • In hoeverre verschillen freelancers en medewerkers van elkaar wat betreft (ervaren) werkzekerheid, pensioensparen en verzekeringen?
  • In hoeverre dragen freelancers of freelance platformen zorg voor veilige werkomstandigheden bij klanten, of creërem medewerkers dit zelf?
  • Hoe verschilt de arbeidstevredenheid van werkenden via freelance- en uitzendplatformen?

Ook brengt het onderzoek nieuwe vraagstukken omtrent de rol en verantwoordelijkheden van platformen naar boven. Zo is het de vraag in hoeverre uitzendplatformen zich aan hun zorgplicht kunnen houden. Wordt deze zorgplicht ‘uitbesteed’ aan de gebruikers van het platform? Een andere vraag is in hoeverre de matching algoritmes die (freelance) platformen ontwikkelen, kunnen worden gezien als (indirect) alloceren, iets dat voor nu alleen is toegestaan binnen het uitzendstatuut. Wij verwachten dat dit vraagstuk urgenter zal worden op het moment dat (freelance) platformen in meerdere sectoren en voor meerdere functies zullen worden ingezet, waarmee de complexiteit van de matching zal toenemen.

Ons onderzoek heeft ook enkele beperkingen. Zo hebben we een beperkt aantal platformen onderzocht en de interviews met vertegenwoordigers zijn een momentopname. De technologische ontwikkeling gaat snel en wat vandaag de norm is, kan over een aantal maanden of jaren zomaar veranderen. Een tweede beperking is dat onze focus ligt op platformen (marktplaatsen) voor dagklussen in de to-business markt. Wij zijn ons ervan bewust dat de platformisering en digitalisering van de markt van arbeidsbemiddeling en HR (veel) verder gaat dan alleen deze categorie. Zo werken organisaties (voor langere opdrachten) inmiddels ook met FMS (Freelance Management Systemen), VMS (Vendor Management Systeem), DAS (Dynamisch Aankoop Systeem) en eigen inhuurdesks. Daarnaast bieden uitzendbureaus meer dan alleen matching, het is de vraag in hoeverre platformen zich zullen ontwikkelen in het aanbieden van aanvullende dienstverlening richting klant en werkende. Dit grote plaatje valt buiten de scope van deze verkenning, maar is zeker iets dat in verder onderzoek aandacht verdient. Een laatste beperking is dat we met dit onderzoek hebben gekeken naar feitelijkheden en processen, maar niet naar degene waar het om draait: de werkende. En dat is juist degene die platformen, in het ideale geval, centraal zou moeten stellen.

Ondanks de behoefte aan meer onderzoek, hebben we een overzicht gegeven van de overeenkomsten en verschillen tussen uitzendbureaus en online arbeidsplatformen. We hopen dat we door het beschrijven van deze variabelen een bijdrage hebben geleverd aan (de kwaliteit van) het debat rondom platformen in de to-business bemiddelingsmarkt.

Disclaimer: om de onafhankelijkheid van dit onderzoek te garanderen, is dit onderzoek uitgevoerd zonder hiervoor gebruik te maken van externe financiering door uitzendbureaus, online klusplatformen en/of andere belanghebbenden. Wij danken alle geïnterviewden en meelezers voor hun bijdrage!

Deze rechtszaak moet het machtsverschil tussen online bemiddelaars en gebruikers verkleinen

Uber-chauffeurs eisen meer inzicht in hun eigen data, want kennis is macht. In deze blog omschrijf ik waarom deze rechtszaak zo belangrijk is en welke mogelijkheden er zijn om de verstoorde machtsbalans in de platformeconomie te herstellen.

Online platformen zoals Uber, AirBnb en Thuisbezorgd bepalen als marktmeesters de regels van het ‘spel’. In het geval van platformen voor taxi’s en maaltijdberzorging bepaalt het platform wie welke klus krijgt, tegen welk tarief, wie mee mag doen en wie niet, en ga zo nog maar even door.

Het probleem is dat het platform alle informatie heeft. Een bedrijf als Uber weet precies hoe het zit met vraag, aanbod, tarieven, concurrentie. Kennis is macht en in dit geval ligt al die macht bij het platform. Voor de individuele gebruiker wordt de informatieasymmetrie misschien wel meer dan ooit in stand gehouden. En is het machtsverschil bij platformen die korte klusjes automatisch toewijzen aan aanbieders nog groter dan bij traditionele bemiddelaars.

Een groep Uber-chauffeurs komt daar nu tegen in opstand, schrijft The Guardian. Zij klagen het platform aan, omdat zij vinden dat zij te weinig data krijgen om goede keuzes te maken en inzicht te krijgen in de manier waarop het bedrijf beslissingen maakt over de aanbieders.

Macht in balans

Dit doen de chauffeurs gezamenlijk onder de paraplu van de Worker Info Exchange (WIE). In het verzoekschrift (interessant leesvoer!) omschrijft WIE zich als een non-profitorganisatie die onder andere als doel heeft werknemers en zelfstandigen in de informatie-economie toegang te geven tot de gegevens die tijdens het werk over hen worden verzameld. Een belangrijk doel is de machtsverhouding tussen grote digitale platforms (zoals Uber) en de mensen die deze platforms succesvol maken (de chauffeurs) in balans te brengen.

Er zijn meerdere manieren om te zorgen voor een eerlijkere machtsbalans. Je zou bijvoorbeeld de besluitvormingsprocessen, de algoritmes, inzichtelijk kunnen maken voor een vertrouwde derde partij, een algoritmeaccountant. Deze kan het algoritme controleren op bepaalde variabelen. In een workshop in de zomer van 2019 onderzocht ik deze mogelijkheid met een brede groep stakeholders.

Toegang en bundeling

Een andere oplossing is gebruikers toegang geven tot de data die invloed hebben op hun individuele transacties. Dat is waar de WIE zich voor inzet. Juist voor platformen die de aanbieder als ondernemer classificeren zou dit een no-brainer moeten zijn. Je kunt tenslotte pas echt ondernemen als je toegang hebt tot de data die van invloed zijn op jouw business en transacties. Een goede ondernemer bepaalt namelijk zijn strategie op basis van informatie.

Vervolgens zou je deze data kunnen bundelen (poolen). Op die manier kun je op basis van de gegevens van meerdere aanbieders analyse maken en zo het machtsverschil tussen aanbieders en platform verkleinen.

Werkerscoöperatie

De gedachte om aanbieders samen te brengen bestaat al langer. Ruim een jaar geleden schreef ik in de blog ‘de coöperatie als vakbond 2.0‘ waarom arbeidsrechtadvocaten Jaap van Slooten en Jorinde Holscher pleiten voor de introductie van de werkerscoöperatie. In een paper beschrijven zij dat zo’n coöperatie zzp-platformwerkers kan helpen collectieve (tarief)afspraken te maken met de platformen waar zij voor werken. Op die manier kan een werkerscoöperatie het machtsverschil tussen aanbieders en platformen verkleinen.

Dat is ook een doel van de WIE. Deze non-profit wordt ondersteund door een soort coöperatie: de App Drivers & Couriers Union (ADCU), een vakbond die opkomt voor de belangen van alle private hire drivers & couriers in het Verenigd Koninkrijk. De bond wil bijvoorbeeld meer transparantie over gegevensverwerking door partijen als Uber.

Collectief onderhandelen

En de ADCU is weer aangesloten bij de International Alliance of App Transport Workers (IAATW), een internationale organisatie zet zich in voor digitale rechten voor platformwerkers. Zij hebben een gezamenlijk ‘data trust’ opgericht waarin ze de persoonsgegevens van chauffeurs bijeenbrengen. De inzichten die ze daaruit krijgen kunnen ze gebruiken voor collectieve onderhandelingen.

Deze rechtszaak van WIE tegen Uber levert een belangrijke bijdrage aan de verkenning in hoe het speelveld tussen platformen en gebruikers minder ongelijk kan worden. Anton Ekker, de Nederlandse advocaat die deze zaak voert, vat The Guardian samen: “De app besluit miljoenen keren per dag wie welke rit krijgt: wie krijgt de fijne ritten, wie krijgt de korte ritten. Maar dit gaat niet alleen over Uber. Het probleem is overal. Algoritmes en data geven veel controle, maar de mensen om wie het gaat zijn daar vaak niet bewust van.”

Hierin plaats hij (terecht) deze zaak in een breder perspectief van een groeiende geautomatiseerde besluitvorming en algoritmisch management van werkenden in de breedste zin van het woord. Er zijn nog genoeg vragen en er zullen er vast nog meer bijkomen, maar de enige manier om dit te verkennen is door er iets aan en mee te doen. Daar kan een rechtszaak als deze prima in bijdragen.

Hoe de ‘platform 2 business’​ verordening moet bijdragen aan een meer duurzame platformeconomie

Er is de laatste tijd veel te doen over het gebrek aan verantwoordelijkheden van platformen voor de transacties die zij faciliteren. En dan vooral over de vraag waarom hier juridisch zo weinig aan te doen is. Voor de buitenwereld lijkt het net alsof platformen vogelvrij zijn en mogen doen wat zij willen. Voor een deel is dat ook een realiteit. Nog wel en gisteren is een belangrijke eerste stap gezet in brengen van transparantie in de marktmeesterrol die een platform heeft.

Gisteren is de ’platform to business’ verordening ingegaan. In het Nederlands ook wel de ‘‘Verordening ter bevordering van eerlijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten’ genoemd.

Voor wie?

Deze Europese verordening is bedoeld voor platformen die een business als aanbieder en een consument als klant hebben. Het is niet noodzakelijk dat de transactie ook daadwerkelijk via het platform verloopt.

In de kamerbrief van de Rijksoverheid worden de volgende voorbeelden gegeven van platformen die onder de regeling vallen:

  • Reserveringsplatforms voor bijvoorbeeld restaurants of kappers;
  • Vergelijkingssites voor bijvoorbeeld energiecontracten, vliegtickets of woningen;
  • Online marktplaatsen waarop ondernemers producten of diensten aanbieden zoals maaltijden, hotelovernachtingen of kleding;
  • Appstores.

En dus ook voor platformen als Uber, Booking, Fiverr, Thuisbezorgd, bol.com, Deliveroo, Amazon, Werkspot en vele, vele anderen.

Of het platform zelf al dan niet in Europa is gevestigd heeft overigens geen invloed op de verplichtingen: op het moment dat de ondernemers (dus ook freelancers!) die hun diensten aanbieden in Europa zijn gevestigd is de verordening van toepassing op het platform. Belangrijke en opmerkelijke uitzondering zijn platformen die een consumer-to-consumer of een business-to-business transactie faciliteren. Deze vallen niet onder deze verordening.

Wat gaat er veranderen?

Kort gezegd moet de verordening zorgen voor transparantie bij online platformen en een effectieve geschillenbeslechting.

Uit de kamerbrief: De belangrijkste punten van de verordening zijn:

  • Regels omtrent de algemene voorwaarden;
  • Geven van redenen voor opschorting en beëindiging levering van diensten;
  • Regels omtrent rangschikking en verschillende behandeling;
  • De toegang tot gegevens;
  • Het verplichten van een intern klachtenafhandelingssysteem en externe bemiddeling.

De blog vanuit de Rijksoverheid zegt het volgende: “Digitale platforms moeten zorgen dat de algemene voorwaarden helder en makkelijk te raadplegen zijn. Daarnaast moeten platforms transparant zijn over de volgorde van de zoekresultaten, het besluit om een ondernemer van een platform te verwijderen en de behandeling van eigen producten ten opzichte van producten van derden die ook op het platform worden aangeboden.”

Een platform als Uber mag dus volgens deze verordening niet meer zomaar een aanbieder deactiveren. Iets dat, als ik de Facebook groepen van chauffeurs mag geloven, regelmatig tot grote frustratie leidt. En gaat de verordening sterk in op markten waar het platform zowel marktmeester als aanbieder is op het eigen platform.

Zoekmachines

Opvallend is punt 7 in de kamerbrief wanneer het gaat over zoekmachines: “Twee bepalingen in de verordening zijn van toepassing op zoekmachines. De eerste is de bepaling over transparantie van de belangrijkste parameters van de rangschikking van zoekresultaten. De tweede is de bepaling over de manier waarop eigen producten en diensten van de zoekmachine behandelt worden ten opzichte van die van derden. Zoekmachines zijn diensten waarop gebruikers een zoekactie (getypt of gesproken) uitvoeren en waarbij de gebruiker vervolgens alle websites te zien krijgt die een link hebben met de zoekopdracht.”

En dit is niet het enige

De nieuwe verordening klinkt als een goede stap voorwaarts. Het dwingt (bepaalde) platforms tot meer transparantie in hun processen en tot het nemen van meer verantwoordelijkheid.

Hoewel deze verordening dus puur gaat om het beschermen van aanbieders op platformen met een professionele (zakelijke) aanbieder en een consument als klant, staat deze verordening niet op zichzelf. Zo kondigde Mona Keijzer (Economische Zaken en Klimaat) in een Kamerbrief aan dat zij in Europees verband gaat inzetten op meer (wettelijke) verantwoordelijkheden voor de platforms richting consumenten. Iets dat volgens mij past binnen de ’new deal consumers’.

Een goede stap, maar…

In het gehele document van de verordening is bij artikel 5, lid 7, het volgende te lezen: “Om de naleving door onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines van de vereisten van dit artikel te bevorderen en ervoor te zorgen dat ze deze ook toepassen, voorziet de Commissie in richtsnoeren voor de in dit artikel genoemde transparantievereisten”. Hoewel de verordening een jaar geleden is aangekondigd en op 12 juli 2020 van kracht is gegaan, zijn de richtsnoeren nog niet gepubliceerd. En weet dus nog geen enkel platform of zij nu wel of niet de juiste stappen hebben gezet om aan de verordening te voldoen. In een update op 12 Juni wordt hier het volgende over gemeld: “The Commission has had to review the original timetable that it proposed for the publication of the guidelines. The Commission is working to expedite their publication as soon as possible.”

Nu blijkt het na wat navraag in Brussel niet geheel ongewoon te zijn dat dit soort processen volgens het boekje gaan: bij het ingaan van de AVG/GDPR schijnt een zelfde situatie zich te hebben voorgedaan. Mij is verteld dat we nog iets geduld moeten hebben en het ingaan van een nieuwe wet altijd wat tijd nodig heeft.

Ik heb zelf ook een rondvraag gedaan bij enkele platformen over de acties die zij hebben ondernomen om compliant te zijn aan de nieuwe verordening. Wat mij opvalt is dat de (hele) grote platformen aangeven alles op tijd op orde te hebben, maar dat de meeste van de middelgrote en kleine platformen voor mijn mailtje of telefoontje nog nooit van de verordening hadden gehoord. Hier is dus nog zeker werk aan de winkel.

Conclusie

Al met al is deze verordening zo op het eerste gezicht een goede stap naar meer verantwoordelijkheid van platformen in hun rol als bemiddelaar tussen vraag en aanbod. De komende maanden en jaren zal moeten uitwijzen of deze stappen het gewenste effect opleveren en of naast het opzetten van de nieuwe wet ook de handhaving effectief kan worden ingezet.

Hier ligt trouwens ook een rol voor belangenorganisaties en vakbonden. In deze blog valt te lezen dat ondernemers, als een platform zich niet aan de regels houdt, de rechter kunnen inschakelen. “Dit kunnen ondernemersorganisaties of -verenigingen ook doen.”

Reputatiedata meenemen? Dat heeft zin, blijkt uit eerste onderzoek binnen e-commerce platformen

Wat betekenen jouw reviews op platformen zoals Bol.com, eBay of Marktplaats voor potentiële klanten? En wat levert het eigenlijk op als jij je reputatiedata kunt meenemen naar een ander platform? Inzichten van professor ‘Trust in Digital Services’ Timm Teubner, pionier op het gebied van onderzoek naar de portabiliteit van reputatiedata.

Professor Timm Teubner is gefascineerd door de vraag hoe aanbieders op online marktplaatsen hun data mee kunnen nemen naar andere platformen. Zorgen meer reviews van diverse platformen samen voor meer vertrouwen? Welke invloed heeft ‘draagbare’ reputatiedata op jouw online profiel?

Ik sprak Teubner in Berlijn vlak voordat de maatregelen tegen de coronapandemie ieder internationaal bezoek onmogelijk maakten. Deze podcast is de registratie van ons interview over online reputatie en de toegevoegde waarde van dataportabiliteit. In deze blog deel ik mijn meest relevante bevindingen.

Weinig onderzoek naar portabiliteit

Er is weinig bekend over de invloed van zogenaamde ‘portabiliteit’ van reputatiedata. Het beetje onderzoek dat naar dit vraagstuk is gedaan, is uitgevoerd door Teubner. Hij is professor in ‘Trust in Digital Services’ bij de faculteit Economie en Management aan de Technische Universiteit in Berlijn.

Teubner onderzoekt hoe aanbieders op online marktplaatsen hun data kunnen meenemen naar andere platformen, om zo op diverse martplaatsen een vertrouwd profiel te creëren. Op dit moment zit de meeste reputatiedata (denk aan recensies, aantal succesvolle verkopen, levertijd) opgesloten in de platformen waar de data is ‘verdiend’.

Economische impact

Platformdeskundigen vermoeden dat het voor alle betrokken partijen (aanbieder, vrager en platform) beter zou zijn als deze data vrij tussen platformen kan stromen. Oftewel, als jij je eigen data kunt meenemen en inzetten op andere marktplaatsen.

Is dat ook zo? Teubner probeert in de toekomst te kijken en te testen of reputatieoverdraagbaarheid daadwerkelijk economische impact heeft. Als je jouw beoordelingen overdraagt naar een nieuwe platformcontext, hoe betrouwbaar komt dit dan over? In hoeverre accepteren potentiële gebruikers, gasten of kopers beoordelingen van een andere bron?

Deze vragen staan centraal in Teubners onderzoekspaper “Unlocking Online Reputation — On the Effectiveness of Cross-Platform Signaling in the Sharing Economy”. In het tweede paper “Bring your own stars – The economics of reputation portability” kijken hij en zijn medeonderzoekers naar de wisselwerking tussen bestaande en geïmporteerde recensies voor aanbieders op online marktplaatsen.

Geïmporteerde scores hebben effect

Uit beide onderzoeken blijkt dat de geïmporteerde reputatiescores een significant effect hebben op de betrouwbaarheid in de ogen van klanten. Simpel gezegd: als jij op het ene platform reviews laat zien die je op een andere online marktplaats hebt verdiend, kan dat jouw reputatie verbeteren, wat weer leidt tot meer transacties.

Maar de geïmporteerde scores behalen niet het niveau van vertrouwen van de scores die zijn behaald op het platform zelf. Klanten zien zogenaamde ‘on site’-reputatie dus als betrouwbaarder. Toch straalt een profiel met reputatiedata die van een ander platform komt, significant meer vertrouwen uit dan een profiel zonder recensies.

Kortom, de resultaten van de eerste onderzoeken duiden erop dat portabiliteit van reputatiedata bijdraagt aan het vertrouwen van verkopers in de aanbieder. En daarmee helpt het aanbieders dus om op nieuwe platformen sneller aan de slag kunnen.

Waar komt de focus op e-commerce vandaan?

Het valt me op dat Teubner en zijn collega’s voornamelijk onderzoek doen naar e-commerceplatformen. Ook start-ups die dienstverlening ontwikkelen rondom reputatiedata, richten zich meestal op online verkoopplatformen. Er zijn een aantal redenen voor die focus op e-commerce.

Ten eerste is e-commerce een grote markt die de komende jaren alleen maar zal groeien. We bestellen meer en vaker online, zeker in coronatijd. Er komen ook steeds meer aanbieders bij met dezelfde soort producten. En aangezien die verkopers zich niet kunnen onderscheiden met hun aanbod, zullen zij steeds meer differentiëren in prijs en… reputatie.

Sectoroverstijgend

Verder bestaat e-commerce in iedere sector, maar is de dienstverlening van de aanbieders universeel. Hierdoor is het eenvoudig om een rating van bijvoorbeeld boekenverkoop te koppelen aan een review van fietsbandenverkoop.

Bij platformen in de kluseconomie is dat lastiger. Dat jij een goede maaltijdkoerier via Deliveroo bent, zegt weinig over jouw kwaliteiten als barista via een platform als Temper. Oftewel: de ‘cross-platform reputatie-effecten’ zijn bij e-commerce veel universeler dan bij andere type platformen.

Eenvoudig te meten

Tot slot is reputatie binnen e-commerce redelijk eenvoudig te meten. De manier waarop verkopers beoordeeld worden, is vrijwel hetzelfde op alle marktplaatsen. De aanbieder heeft over het algemeen veel invloed op alle variabelen: het product, de communicatie, aftersales en transport.

Als je dit vergelijkt met platformdienstverlening, dan heeft de aanbieder veel minder controle. De maaltijdbezorger heeft bijvoorbeeld geen invloed op de kwaliteit van het eten dat hij bezorgt, het tijdstip waarop het restaurant de maaltijd klaar heeft en de drukte in het verkeer. En toch hebben al die variabelen invloed op de beoordeling van de koerier.

Foutje moet kunnen

Een paar slechte beoordelingen kunnen flinke impact hebben. Teubner spreekt in een van zijn papers over de ‘survivalship bias’. Aanbieders met slechte reviews zijn minder zichtbaar, krijgen minder klanten en verdwijnen na een tijdje van het platform.

Teubner: “Het valt me op dat ik vooral gebruikers met heel erg positieve reviews zie in mijn onderzoek. Het is niet zo dat middelmatige of slechte aanbieders niet bestaan, ze verdwijnen gewoon na een tijdje. Ze verlaten of verwijderen hun account, want ze komen niet af van die slechte beoordeling. Vaak beginnen ze dan maar opnieuw met bijvoorbeeld een andere naam of ander emailadres.”

Profielen met slechte beoordelingen verdwijnen van het platform om vervolgens met een schone lei opnieuw te beginnen. Bij kluseconomie platformen is dat waarschijnlijk lastiger, aangezien een profiel aan een fysieke identiteit is gekoppeld. Daarom zou het voor dit soort platformen een goed idee zijn om ‘een recht om vergeven te worden’ in te bouwen. Teubner is het hier mee eens: “Je zou bijvoorbeeld eens per kwartaal of half jaar een review kunnen verwijderen”, stelt hij voor. “Iedereen maakt weleens een foutje. Dat moet kunnen, ook op online platformen.” Bij platform Meeting Review wordt een score in vijf jaar afgeschreven, wat ook ruimte biedt om fouten te maken en te experimenteren.

Wat vervolgonderzoek ons moet leren

Ieder onderzoek roept weer nieuwe vragen op, zo ook dat van Teubner. Om meer inzicht te krijgen in de toegevoegde waarde van de portabiliteit van reputatiedata voor platformwerkers, is meer specifiek onderzoek nodig. Dit interview geeft in ieder geval belangrijke eerste inzichten om te ontdekken onder welke voorwaarden portabiliteit van reputatiedata van platformwerkers bijdraagt aan het empoweren van deze werker.

Is corona het kantelpunt naar een nieuw sociaal stelsel?

Het is een onwerkelijke tijd. Terwijl ik parttime thuiswerk met drie jonge kinderen, weet ik dat ik mijn ouders zeker een maand niet meer zal zien. In één week zag ik al 20 procent van mijn jaaromzet voor 2020 verdampen. Het coronavirus heeft mij en mijn omgeving op allerlei manieren in zijn greep. Ook ik vind het spannend en maak ik mij zorgen over wat komen gaat. Maar naast het leed, zie ik ook veel mooie dingen gebeuren. Dit zou wel eens een kantelpunt kunnen zijn naar een nieuw sociaal stelsel waarbij degenen die echt waarde toevoegen in de samenleving hiervoor beter worden beloond, de overheid weer een leidende rol gaat nemen en zekerheden weer collectief worden georganiseerd, ongeacht de vorm van het contract dat je hebt.

Verbonden, veerkrachtig en flexibel

De verbondenheid is groot. Initiatieven om elkaar te helpen en een hart onder de riem te steken, schieten als paddenstoelen uit de grond. Ik geniet van de veerkracht die ik binnen organisaties zie. Iedereen heeft een ‘wij regelen dit’-mentaliteit en neemt verantwoordelijkheid. Binnen no-time werken hele bedrijven thuis en werken teams autonoom aan oplossingen. Deze crisis leert ons dat managers de autonomie van het individu jarenlang hebben onderschat e onderdrukt. Ik vermoed dat organisaties veel kleiner en wendbaarder kunnen worden, wanneer wordt uitgegaan van de autonomie van het individu en dat de meeste mensen er het beste mee voor hebben.

Zelfs ons eigen kabinet en sociale partners, die normaal gesproken alles ontwijken wat met consensus te maken heeft, hebben in een paar dagen een indrukwekkend pakket noodmaatregelen uit de grond gestampt. Samen. Het is duidelijk: onder druk wordt alles vloeibaar.

Beroepsgroepen die écht belangrijk zijn

Tegelijkertijd legt deze crisis ook een aantal weeffouten in onze samenleving bloot. Weeffouten waar we ons al lang van bewust waren, maar we hadden de luxe om ze te negeren. Tot nu.

Deze crisis maakt duidelijk welke beroepen belangrijk zijn voor de continuïteit van onze samenleving. Welke beroepen er echt toe doen. Pijnlijk om te zien is dat dit niet de beroepen zijn die we waarderen met het meeste inkomen. Het zijn de onderbetaalde zorgmedewerkers, docenten, journalisten. De hulpverleners, gemeenteambtenaren, supermarktpersoneel en de logistieke medewerkers. De beroepsgroepen waar jarenlang op is bezuinigd die nu met een ongelofelijke toewijding ons land overeind houden. Zonder vragen.

Daadkracht van de overheid

Dan de rol van de overheid. In mijn beleving zitten we al jaren in een liberaal vacuüm. We zien bemoeienis van de overheid vooral als dooddoener voor innovatie en groei. De overheid moet faciliteren, laat het leiderschap nu maar over aan de markt. Of aan de polder.

Tot de coronacrisis begon en mensen hunkerden naar een daadkrachtig optreden van de overheid. Naar leiderschap. In eerste instantie bleef dat uit en nam het bedrijfsleven de leiding, maar deze week kwam een langverwacht kantelpunt. De overheid toont eindelijk weer leiderschap toonde en bood de duidelijkheid waar men op wachtte.

Steun voor iedereen

Met het noodpakket is een historische stap gezet, nu is het een kwestie van doorpakken. Voor iedereen zijn het onzekere tijden, maar het valt op dat jouw zekerheden en weerbaarheid sterk afhangen van de vorm van je contract. Werknemers in loondienst komen er over het algemeen beter vanaf dan flexwerkers en zelfstandigen.

Politiek en sociale partners praten al tijden over een basisvangnet voor alle werkenden en een herontwerp van ons sociale stelsel. Deze crisis lijkt het moment om de eigen kortetermijnbelangen opzij te zetten en aan de slag te gaan met een oplossing voor iedereen.

Nieuwe inkomensverdeling

Naast alle ellende en onzekerheid, zie ik kansen om nu eindelijk de problemen die jarenlang vooruit zijn geschoven aan te pakken. Laten we de dit moment gebruiken om opnieuw na te denken over inkomensverdeling. En ons af te vragen welk sociaal vangnet we nodig hebben voor alle werkenden in onze economie. Ik pleit voor een verplicht universeel collectief en sociaal vangnet voor alle werkenden, met toegang tot verzekeringen en pensioen.

Geef de overheid na tijden van gebrek aan leiderschap en visie weer een kans. Never waste a good crisis, zou ik zeggen. Dan kijken we over een paar jaar niet alleen terug op een crisis die ons land in de afgrond stortte, maar ook een crisis waar we als samenleving sterker uit zijn gekomen.

One collective agreement after the other, Swedish Unionen is leading the way in how to approach platforms.

Platforms and labor unions don’t usually form a great marriage, but the tides are turning slowly. The first labor unions have formed collective agreements with platforms. Parties from both sides are starting to cooperatively experiment how to improve the wellbeing of workers, for example, in how platform specific technologies can be used. A labor union that leads the way is the Swedish Unionen, Sweden’s largest labor union. Unionen has already reached some collective agreements with platforms and has ongoing research in eventually hardcoding collective agreements in platform algorithms. I met Victor Bernhardtz, Ombudsman for Digital Labour Markets at Unionen, in Stockholm to talk about the Swedish context of labor unions and their platform strategy. This article contains the most interesting highlights, whereas the full interview has been made available as a podcast.

Platform work: a new phenomenon?

A common conception in discussions about platforms is that we’re talking about a new phenomenon. Although platforms do add new and unique elements to the matchmaking process, they are essentially no more than just a digital layer on top of existing processes, including their pros and cons. Victor can’t be fooled too easily, “No one in Sweden is crying out like, ‘oh, look at this new phenomena, we probably need new legislation.’ Our main question was: how does this fit into our general Swedish model of organizing the labor market and unions? We quite quickly came to the realization that we should probably sign collective bargaining agreements with these platform firms. These firms could bring productivity gains through their business models. And we as representatives of the white-collar private sector, we should engage with those actors. We don’t need new legislation. We don’t need new definitions of work. We don’t need to create new collective bargaining agreements, because this isn’t a new sector. This is just a new business model within existing sectors. 

The Swedish context

Within the context of Unionen it is important to realize that 67% of the Swedish workers is a member of a labor union and 90% of all the work is covered under some collective agreement. These high figures can be explained by the fact that welfare benefits are paid by labor unions according to the ‘Ghent System’ which is in power in Sweden. Wikipedia states the following regarding this model:  

“The Ghent system is the name given to an arrangement in some countries whereby the main responsibility for welfare payments, especially unemployment benefits, is held by trade/labor unions, rather than a government agency.

The system is named after the city of Ghent, Belgium, where it was first implemented. It is the predominant form of unemployment benefit in Denmark, Finland, Iceland and Sweden. Belgium has a hybrid or “quasi-Ghent” system, in which the government also plays a significant role in distributing benefits. In all of the above countries, unemployment funds held by unions or labour federations are regulated and/or partly subsidised by the national government concerned.

Because workers in many cases need to belong to a union to receive benefits, union membership is higher in countries with the Ghent system. Furthermore, the state benefit is a fixed sum, but the benefits from unemployment funds depend on previous earnings.”

Moreover, the relative soft regulations on labor give labor unions great freedom to make quick and versatile agreements. Victor, “there are very few legislations that restrict the organized labor market. The labor market is regulated by employers organizations and the unions. The legislation that exists, is also dispositive in some sense. As actors on the labor market, we can choose to negotiate and circumvent the legislation. This the purpose of the legislation: if we find a better deal between ourselves, it will be better than a Parliament restricting or stipulating how we should function. And this of course creates a basis on which we approach the platform economy, which is unlike the situation in many other countries.” An interesting approach explaining a different attitude towards the government. As Victor profoundly sums up, “Legislation takes away bargaining power from unions”.

Timing of regulation is key, but a union isn’t obligated to wait for regulation

Much is being said about specific platform regulation. I am, for several reasons, on the conservative side:

  1. Many issues at hand could perfectly be solved under existing regulations. This requires unclear regulations to be clarified and to be maintained;
  2. Platform specific regulation could set digital mediators back against traditional ones. Digital mediators could become susceptible to higher regulatory pressure, worsening their competitive position;
  3. Platform specific regulations could as well disturb innovation and competition within the world of digital mediators. The threshold to enter could become higher, and would reinforce the ‘power’ of current players on the market;
  4. The knowledge level among almost all stakeholders still falls short to reach the core of what is new and what are platform specific challenges and opportunities to form sound regulations. Here is a lot of work to do. Moreover, there is still relatively little research done on the impact of digital mediators, and I consider it wise to first direct our focus towards this issue.

Hence, I would rather experiment more to discover how the positive elements of platforms can be enhanced and undesired side-effects can be minimized.

Based on the Swedish context, it is no wonder that Sweden has a different stance on regulation than countries not working with the Ghent system. Victor states, “If you regulate too early, you might create a regulation that doesn’t really solve any problems, but creates loopholes instead. If you regulate too late, you risk ending up in a bad situation. We would basically have to legislate a de facto situation. Collective bargaining on the other side is completely flexible. You could just say, okay, let’s sign a new deal and if nessesairy you can negotiate again. Let’s go over this component, that didn’t really work. Let’s hit the negotiating table again and see how we can do better solving this. We’ve always advocated for that towards our friends, because we see it as legislation. Also, legislation takes the bargaining power away from unions. I mean, it lessens our importance. And I think, when dealing with the platform economy strategically, we should really consider what might be the wisest way.”

Ways labor unions and platforms could strengthen each other

A growing number of labor unions close deals on collective agreements with platforms. The Danish labor union 3G has a (somewhat dubious, but more on that in another blog post) collective agreement with Hilffr, a platform for domestic services. And the Austrian labor union Vida recently came to a collective agreement specially targeted on bicycle deliverers.

Meanwhile Unionen has sealed 3 collective agreements with different platforms. Victor elaborates, “None of the 3 collective agreements with platform companies in the private sector came together via conflict or strikes. All via dialogue, none via court. Wage costs for example, which is a hot topic in gig economy, is not on the table as something that’s a problem. The problems are mainly technical. How do we make sure that we comply with the collective bargaining agreement through our automated process of intermediating work.

This is also where I see us and platforms operating together futurewise: in automating more parts of collective bargaining agreements when you look at work safety. What if you could implement in the app that whenever you end up somewhere as a platform worker, that you will get a notification saying, ‘This workplace has been properly safety checked, with a date sign by this and this person, who is a union representative.’ I mean, there are many of these things related to compliance, making it easier to do the right things.

By digitalization, we can make this process probably more efficient. And since we have such a long-standing tradition in Sweden, employers and unions are readily collaborating on solving issues on the labor market. I think that we will probably reach the point where we will see ourselves developing compliance with collective agreements, through business models that are semi- or fully automated on how to go about. We also need to get the technical knowledge within our organization, to have a level playing field in the discussion with the platforms. 

One way of thinking could be in us setting up some kind of joint venture with employer organizations on how to solve this. That will then become a company or an NGO, an entity which task it is to solve this, funded by employers and employees unions collectively. This would be one way of doing that. And again, since we have such a long-standing cooperation, dialogue through these things is made easy. Of course, it is to the benefit of the platform firms. They don’t have to worry about strikes and conflict, and we see that our members work in productive companies, which means that they can keep their job, with an increasing expansion in the availability of jobs. It’s really a win-win situation.”

Not the consumer, but business as client. That makes the difference.

Much of the turmoil around platforms is about the transaction platforms facilitate between the individual supplier and a consumer as client, where the consumer constitutes one of the worst possible employers. The working conditions in this kind of service sectors (i.e. domestic services, food delivery, taxi, etc.) were already poor before the platforms became intermediary actors. Which surely isn’t an excuse to continue in the same manner with platforms.

What makes the case of Unionen interesting as well, but different from most regular cases, is that white collar platforms usually have businesses as client. They have very different conditions than when the consumer is client. Victor, “If you want to be a serious actor in the Swedish labor market, you have to be on the inside of the partner model. You have to have a collective bargaining agreement and you have to have a collaboration with the union. This is the standard in Sweden. Many medium-sized to large companies require you to be part of a collective agreement. If not, they won’t do business with you.”

Trade Unions: wake up!

If I had to select one message that stood out in the chat with Victor, and earlier conversations with his colleagues, it is that trade unions have to move along with the times. Victor puts it like this, “We can’t just pretend that what was working 10 years ago, is going to be efficient in 10 years from now. That can’t be our mission. I think we must make sure that our members can find secure well-paid work, also in the coming 10 years. That might mean that it needs a shift in jobs because of the industry.” This approaches the fundamental value of labor unions. A very different sound than the traditional defensive message where people try to push a square peg in a round hole.

Conclusion

It is wonderful to see how open Unionen approaches the debate. Although it is of value to emphasize the context in which Unionen operates from a relative fortunate position. The labor union represents the ‘white collar’ workers. Workers with a free choice for whom they would or would not like to work, especially during an economic upturn. It is still questionable if relations will remain as relaxed during a depression.

The real friction between labor unions and platforms usually takes place in the blue-collar sector; a target group outside the scope of Unionen. Moreover, the collective agreements made so far are only with national platforms, but there still is no grip on non-Swedish platforms. There also isn’t yet any urgency to do so for this white-collar trade union, but I’m curious to see in which measure those actors will conform themselves with a national standard. A standard that is under high pressure with companies by the likes of Spotify, making their own internal agreements with their employees irrespective of labor unions. And although the Ghent system sounds as an ideal scenario for labor unions, real life shows that the system offers no reason to lean back. For a more in-depth read on this, I suggest the paper: “The end of the Ghent system as trade union recruitment machinery?”

All of this doesn’t diminish the fact that the approach of Unionen has something unique. Even in an exceptional context, Unionen’s approach is a unique example of how one could do well with a dialogue and social pressure. Hence, a great example for other trade unions considering the development of a realistic and constructive strategy towards platforms and work.

Baas over eigen online reputatie: een goed idee?

Steeds meer partijen pleiten voor grip op je eigen data binnen de platformeconomie. Is dat wel zo’n goed idee? En wat moet er gebeuren om dit mogelijk te maken? Daarover organiseerde platformdeskundige Martijn Arets van de Universiteit van Utrecht een workshop met 25 stakeholders.

Platformen verzamelen data over reputatie en ervaring van platformwerkers. Ze bouwen eigenlijk een online cv, gevalideerd door soms wel honderden opdrachtgevers. En die reputatiedata zouden de werkers eenvoudig moeten kunnen meenemen naar een ander platform, is de stelling tijdens de laatste workshop van de Universiteit Utrecht over de platformeconomie.

Tijdens de workshop waren vertegenwoordigers van de overheid, vakbonden, academici, het bedrijfsleven en natuurlijk de platformondernemers zelf aanwezig. De meesten van hen pleiten ervoor dat je als individu je eigen data moet kunnen meenemen. Denk aan de sterren die je krijgt als Uber-chauffeur, je profiel op schoonmaakplatform Helpling of de beoordelingen van jouw gastvrijheid op Airbnb.

Minder afhankelijk van één platform

“Eigenlijk zijn de partijen het erover eens: we moeten grip krijgen op onze reputatiegegevens”, zegt Arets. Dit past binnen een bredere ontwikkeling. Denk bijvoorbeeld aan de nieuwe Europese privacywet, die consumenten meer controle geeft over hun eigen data. “En ook in de zorg zijn partijen bezig met zogenaamde persoonlijke ‘datakluisjes’ met toegang voor de patiënten.”

Ook op platformen zou je de beoordelingen van jouw werk (je reputatiedata) moeten kunnen downloaden en meenemen. Dat schrijft bijvoorbeeld Gijs van Dijk (PvdA) in zijn initiatiefnota voor de platformeconomie. Als je als platformwerker je reviews kunt meenemen, ben je namelijk minder afhankelijk van één platform.

Diploma of reputatiedata?

Petra Zaal van Deloitte onderzocht of dat zin heeft. Tijdens haar studie aan de Universiteit Utrecht onderzocht zij of diploma’s nog belangrijk zijn op de online arbeidsmarkt. De conclusie: je reputatie is op werk- en klusplatformen veel belangrijker dan je opleiding, vertelde Zaal tijdens haar presentatie. Dit geldt vooral voor onbeschermde beroepen, zoals ontwerper, tekstschrijver of vertaler.

Dit onderzoek onderstreept het belang om nu eens echt goed na te denken over wat we doen met reputatiedata en hoe de continuïteit hiervan kan worden geborgd. – Arets-

Overzicht en grip

De Deense Sara Green Brodersen presenteerde een mogelijke oplossing. Met haar dienst Deemly kun je één profiel maken van al je reviews op verschillende platformen. Dit geeft je overzicht van al je reputatiedata. Je kunt dat profiel ook via digitale koppelingen (widgets en API’s) delen met andere partijen.

“Dit is de eerste oplossing die voor iedereen nuttig is”, zegt Arets. “Ten eerste voor gebruikers, want die krijgen zo meer overzicht en grip op gegevens. Bovendien kunnen ze makkelijker aan de slag op nieuwe platformen: ze kunnen al laten zien dat ze betrouwbaar of deskundig zijn.”

Beter slechte reviews, dan geen reviews

Ook platformen hebben baat bij een oplossing als Deemly, denkt Arets. “Zij worstelen namelijk met het ‘newbie-dilemma’. Nieuwe gebruikers hebben nog geen beoordelingen en daardoor kiezen opdrachtgevers minder snel voor deze ‘newbies’, wat de groei van platformen afremt. We nemen nu eenmaal niet graag risico’s.”

Een algeheel reputatieprofiel lost dat op. Als je dit upload op een nieuw platform, kun je namelijk direct laten zien dat je een betrouwbaar persoon bent. “Natuurlijk is de reputatie van een chauffeur anders dan die van een klusjesman”, zegt Arets. “Scores binnen eenzelfde beroepsgroep uitwisselen werkt het best, maar ook niet sectorspecifieke scores dragen bij aan meer vertrouwen. Het gaat erom dat je laat zien dat je bestaat. Zelfs een slechte score is beter dan helemaal geen score.”

Van reviews naar cv

Hetzelfde geldt voor compleet nieuwe platformen, waarbij gebruikers nog helemaal geen reputatiedata hebben. Die kunnen zo sneller op gang komen.

Bij het Zweedse UWV gaan ze nog een stap verder. Voor de overheid ontwikkelen Lisa Hemph en Nils Ahlsten daar ‘My Digital Backpack’: een digitale rugtas waar je je reputatiedata in stopt. Al die gegevens worden vertaald naar een cv. Het is een manier voor sollicitanten om hun werkervaring via platformen te laten zien aan potentiële werkgevers. Een soort overzicht van digitale referenties dus.

Vraagstukken

“Als het gaat over vraagstukken in de platformeconomie lopen de meningen van werkgevers, vakbonden en politici helemaal niet zo ver uit elkaar”, vertelt Arets. “De praktische uitvoering, dat blijft lastig. Tijdens de workshop hebben we vraagstukken die we in elk geval moeten beantwoorden om tot een oplossing te komen.”

  1. Hoeveel zin heeft het om reputatiedata mee te nemen? Eén studie is niet genoeg, er is meer onderzoek nodig.
  2. Hoe vergelijk je de kwaliteit van reviews? Moet er een standaard komen voor online reputatie? Op het ene platform geef je sterren voor de hele ervaring, op het ander zijn bijvoorbeeld klantvriendelijkheid en vakkundigheid uitgesplitst.
  3. Hoe voorkom je dat gebruikers ‘review-moe’ worden? Je wilt misschien nog wel een paar keer per jaar iets schrijven over je hotel. Maar als je 20 werknemers per maand inhuurt voor je organisatie, heb je geen zin om die allemaal apart beoordelen.
  4. Wie beheert de data? Is dat een taak van de overheid? Van de markt? Of moet er een onafhankelijke entiteit (een “reputatiedata-coöperatie”) komen? Je wilt tenslotte niet dat je reputatie ‘verdwijnt’ als een platform ermee stopt.
  5. Hoe zorg je voor ruimte om te leren van fouten? Een negatieve review neem je namelijk ook mee.

Deze blog werd gepubliceerd op ZiPconomy.nl

Transparantie in de platformeconomie: hebben we een “algoritme-accountant” nodig?

De Universiteit Utrecht organiseert drie besloten workshops over de platformeconomie. Platformen, vakbonden, wetenschappers, overheid en bedrijven zoeken oplossingen voor dilemma’s waar ze nooit eerder echt met elkaar over praatten. In de eerste sessie: het algoritme als ‘mysterieuze blackbox’.

De overheid, het bedrijfsleven, de vakbonden: de platformeconomie raakt hen allemaal en iedereen vindt er iets van. Een paar dilemma’s komen steeds terug, juist omdat de partijen er geen echte discussie over voeren. Daar wil platformexpert Martijn Arets van de Universiteit Utrecht iets aan doen.

Hij nodigt 40 stakeholders uit voor drie workshops over dilemma’s rondom de platformeconomie. Arets: “Zij komen uit allerlei vakgebieden. Tijdens de eerste sessie waren vakbonden als FNV, platformen als Roamler en Deliveroo en grote organisaties zoals TNO en KPMG aanwezig. Presentaties werden gegeven voor afgevaardigden van KPMG, Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de UvA.”

Constructief debat

Tijdens de workshops leren ze elkaar kennen en gaan ze in debat. “Het moeten constructieve discussies worden”, benadrukt Arets. “Iedereen heeft een mening, maar de stakeholders praten nauwelijks echt met elkaar. Ze moeten uiteindelijk samen tot oplossingen komen, daar wil ik ze van bewust maken.”

De eerste discussiedag ging over de transparantie van algoritmes. Of eigenlijk het gebrek eraan. Arets: “Het is onduidelijk hoe platformen nu precies een match maken tussen vraag en aanbod. Een algoritme is voor velen een mysterieuze blackbox en dat zorgt voor wantrouwen.”

Urgentie van transparantie

Openheid over het algoritme is om twee redenen lastig. Ten eerste omdat het algoritme essentieel is voor een platform: de app met het beste systeem om vraag en aanbod bij elkaar te brengen, wint. Het is dus concurrentiegevoelig.

Ten tweede willen gebruikers vaak helemaal niet weten hoe dat algoritme precies in elkaar zit. Zo’n uitleg is veel te ingewikkeld en draagt niet bij aan het vertrouwen. De platformvertegenwoordigers uit het panel geven ook aan dat zij en de meeste van hun concurrenten best kunnen uitleggen hoe hun algoritme werkt als ernaar gevraagd wordt. Maar in de praktijk belt bijna nooit een gebruiker op om te vragen hoe het werkt.

“Pas als er problemen ontstaan, wordt het urgent voor platformen”, zegt Arets. Hij vertelt dat taxi-app Uber bijvoorbeeld soms prijzen laat stijgen zodra het algoritme merkt dat je echt niet zonder kunt. Of FNV, dat in de rechtszaak tegen Deliveroo beweerde dat bezorgers benadeeld worden als ze vaak klussen afwijzen. “Deliveroo ontkende dit. En daarmee eindigde de discussie. Het viel namelijk niet te controleren. Resultaat: wantrouwen tegen het platform.”

KPMG en de algoritme-accountant

Het is verstandig om dit soort discussies vóór te zijn, vindt Arets. “Wees proactief met je uitleg. Consumenten worden zich steeds meer bewust van verantwoordelijkheid en privacy.”

Hoe je dat het best kunt doen, daarover gaf onder andere Frank van Praat van KPMG een presentatie. Hij legt uit dat het vooral draait om uitlegbaarheid.

Dat wil zeggen dat je niet je hele systeem uit de doeken hoeft te doen. Juist niet. Het gaat erom dat je vertelt welke keuzes gemaakt worden en wat dit betekent voor het individu.

Op een platform voor oppassers is het bijvoorbeeld best logisch dat jouw rating omlaag gaat als je drie keer te laat komt. Maar daar moet je wel duidelijk over zijn naar de gebruikers.

Bijsluiters

Van Praat pleit dus voor een soort ‘bijsluiter’: een algemene toelichting van de risico’s met een simpele uitleg over welke keuzes een algoritme maakt en waarom. Die moet wel begrijpelijk zijn: gebruikers moeten zo’n uitleg ook daadwerkelijk lezen.

Verder vindt hij een ‘algoritme accountant’ een goed idee, als de verantwoordelijkheid voor betrouwbare algoritmes maar bij de gebruiker ligt. Van Praat: “De taak van een accountant is dus vooral toetsen of de gebruiker van algoritmes op betrouwbare wijze (lees: conform wat er op de bijsluiter staat) te werk gaat.”

Regeldruk en innovatie

Niet iedereen is dat met hem eens. Controle kost tijd en geld. Platformondernemers vragen zich af of die regeldruk proportioneel is. Zeker als het gaat om apps die met minder gevoelige data werken. En de partijen zijn bang dat te veel controle innovatie tegenhoudt.

“Er is nog weinig ervaring op het gebied van algoritmes en accountancy”, vat Arets samen. “Het is belangrijk om na te denken over de impact van algoritmes en wat het risico is dat er iets mis gaat. Op basis daarvan kun je bepalen welke algoritmes je moet controleren, en welke niet.”

“Ook moet je je afvragen of je in regeldruk onderscheid moet maken tussen digitale en niet digitale tussenpersonen”, zegt hij. “Je hoeft niet iets te doen alleen omdat het kan.”

Dit bericht verscheen op ZiPconomy

Vakbonden, laat je niet gek maken door de platformeconomie.

In plaats van tegenover elkaar te staan moeten maaltijdbezorgplatformen en vakbonden de vraagstukken rond de platformeconomie beter samen en op een constructieve manier oplossen, zo bepleit Martijn Arets.

Afgelopen week bracht FNV het rapport ‘Riders verdienen beter – de maaltijdbezorgsector van Nederland’ uit. In dit rapport rekenen zij op basis van een eigen onderzoek uit welk bedrag bezorgplatformen aan de maatschappij en de koeriers onttrekken door te kiezen voor het freelance model en zich niet aan de CAO te houden.

Als je het rapport goed leest en door het creatief met CAO goochelen heen prikt, dan maakt FNV onbewust reclame voor deze platformen. En laat het zien dat dat verschil wel meevalt en je zeker als jongere via een platform veel meer kunt verdienen dan oorspronkelijk in de markt mogelijk was.

De kern van de goocheltruc zit in de cao’s die in de berekening zijn gebruikt. Bij de berekeningen van de verdiensten van wat riders verdienen en zouden moeten verdienen staat de TLN-cao centraal. Deze claim is gebaseerd op het gegeven dat de koeriers goederen van anderen vervoeren. Detail: UberEats koeriers doen dit overigens juridisch gezien niet, maar daar zal ik verder niet op ingaan. Het bruto minimumloon bij 22 jaar, de leeftijd die FNV in de berekening gebruikt, is 14,99. Alle platformen zitten hier onder.

Veel werk dat via platformen wordt uitgevoerd is niet nieuw, de manier waarop de transactie tot stand komt: die is nieuw. Dus leek het mij interessant om eens te kijken hoe niet-platform bezorgers worden betaald. Immers: als UberEats en Deliveroo minder zouden betalen dan de bezorger van Domino’s (het bedrijf dat vorig jaar een omzet had van 2,59 miljard en 136,2 miljoen winst), dan zou dit inderdaad een achteruitgang in de markt betekenen.

Wat ik daar ontdekte is dat Domino’s bezorgers niet volgens de TNL-cao, maar volgens de Horeca-coa worden betaald. Zij vervoeren geen goederen van een ander, maar die van het restaurant. En die cao is een heel stuk minder interessant, zeker voor jonge koeriers.

Tot 1.976 ervaringsuren bij een zelfde werkgever verdien je in de horeca het Wettelijk Minimum Loon. Met een bruto uurtarief variërend van 2,99 (!!) per uur (15 jaar) tot maximaal 9,94 per uur (21 jaar en ouder).

Je zou daarmee kunnen zeggen dat maaltijdbezorgplatformen profiteren van een zwakke horeca-cao en dat riders via een platform gemiddeld meer verdienen dat de gemiddelde rider in die sector. Even los van de discussie over verzekering, die natuurlijk ook heel relevant is. Zowel Uber als Deliveroo bieden ook een verzekering aan, al heb ik geen inzicht (lees: tijd) om hier een vergelijking van te maken. Een aantal berichten op fora van Domino’s lezend over hoe tevreden zij zijn over verzekeringen en omgaan met ziek zijn, laat ook zien dat de vergelijking van platformen versus een ideale eerlijke wereld niet helemaal gelijk opgaan.

Pensioen opbouwen doe je in de horeca-cao overigens pas na 21 jaar. Daarnaast zijn veel riders jong en met de heffingskorting die zij ontvangen en het gemiddeld (weinig) aantal uren dat zij werken, zullen zij sowieso weinig belasting betalen.

Laat je niet gek maken

Bovenstaande berekening laat zien dat je altijd kritisch moet zijn en na moet blijven denken wie de afzender van de boodschap is en wat het belang van de afzender is in het stuk. In dit stuk is het duidelijk dat FNV een duidelijk statement wil maken, maar door zo opzichtig te overdrijven (er worden meer aannames als feit in het rapport gepresenteerd), slaan ze wat mij betreft de plank mis. En dat is zonde, omdat de onderliggende vragen die FNV in het stuk aan de orde stelt wel degelijk belangrijke vragen zijn, al is een aantal daarvan niet platform specifiek.

Deliveroo geeft op zijn beurt aan dat uit eigen berekeningen blijkt dat bezorgers een stuk meer verdienen dan in het FNV rapport wordt opgegeven. Ook zij hebben twee onderzoeken naar de impact van het bedrijf laten uitvoeren. Volgens Deliveroo blijkt uit een onderzoek van Capital Economics onder meer dat de bijdrage van Deliveroo aan de economische groei in Nederland (gemeten aan het bruto binnenlands product) 26,8 miljoen euro is. Ook claimt het platform dat het bijdraagt aan de creatie van 2.100 extra banen in de restaurantsector.

Veel tegenstrijdige berichten, het is tijd voor een volwassen discussie. En tijd voor onafhankelijke feiten.

Wat Deliveroo zou moeten doen

Veel discussies lopen uit op welles nietes discussies. FNV zegt dat het algoritme koeriers minder klussen geeft wanneer deze veel opdrachten weigeren. Deliveroo zegt dat dit niet waar is. FNV stelt dat koeriers ontevreden zijn, Deliveroo met de ZZP constructie goedkoper uit is, Deliveroo weerlegt dit. Dat schiet niet op. Ik denk dat het op korte termijn goed zou zijn wanneer Deliveroo feiten (en cijfers) op tafel gaat leggen en eventueel met behulp van een ‘trusted 3rd party’ met bewijzen komt. Ik snap overigens echt niet dat de rechter in de eerste zaak het oké vond dat die onduidelijkheid er was. Dat was namelijk echt niet nodig.

Wat FNV zou moeten doen

Het zou FNV sieren wanneer ook zij de strijdbijl, waar nu iets te enthousiast mee wordt rondgezwaaid, even aan de kant legt. De punten waar FNV zich zorgen over maakt zijn namelijk in veel gevallen relevant, maar de waas van activisme rondom de boodschap leidt af van de kern. En dat is zonde. Want door de FNV berichten heen zijn twee grove lijnen te ontdekken:

  1. de onvrede van FNV over ZZP’ers die in hun ogen geen ZZP’er zouden moeten zijn;
  2. de zorg over platform specifieke gevaren voor de kwetsbare individu.

Vraag 1 is een niet platform specifieke discussie. De regelgeving rondom ZZP’ers is onduidelijk en handhaving ontbreekt. Dat is een gevecht dat op een ander niveau zal moeten worden gevoerd. Want als dat het platform debat vanuit vakbonden overschaduwd, dan laten ze een grote kans liggen.

Die grote kans gaat over punt 2: de platform specifieke vraagstukken. Want die zijn er wel degelijk. Zoals:

  1. De invloed van het werken voor stuksloon op het gedrag (en de veiligheid) van maaltijdbezorgers;
  2. De invloed van algoritmisch management op maaltijdbezorgers en verkeersveiligheid. Uit de resultaten van onderzoek 1 en 2 moet duidelijk worden of, en zo ja onder welke voorwaarden, stuksloon een goed idee is of niet;
  3. De unieke kans die platformen bieden om via een algoritme accountant realtime transparantie te hebben in besluitvormingsprocessen van het algoritmisch management. Dit is onmogelijk bij een offline matchmaker, hier ligt een kans;
  4. De mogelijkheid initiatieven te ondersteunen waarbij aanbieders baas worden en blijven van de eigen data. (waarbij eerst moet worden onderzocht of dit überhaupt van waarde is, daar ben ik nog heel benieuwd naar)

Constructief overleg

Het lijkt mij goed en noodzakelijk dat de maaltijdbezorgplatformen en vakbonden deze vraagstukken op een constructieve manier (als het met gesloten deuren bij de workshops die ik organiseer kan, dan moet het in de openbaarheid ook vast lukken) samen met de wetenschap oppakken. Alle partijen zijn nog op zoek en hebben het gouden ei nog (lang) niet gevonden. Samen experimenteren en samen leren van wat het beste werkt is dan helemaal niet zo’n gek idee. Want ook al lopen de meningen, als je de media mag geloven, flink uiteen uiteindelijk werken bij alle stakeholders slimme en welwillende mensen die verder willen. En dat is precies wat dit debat nodig heeft.

Dit artikel verscheen ook op ZiPconomy.nl

Hoe FreeFlex United de standaard voor platformwerk zou kúnnen zetten.

In het Financieel Dagblad kondigden platformen Temper en Roamler de lancering van de stichting FreeFlex United aan. Een initiatief dat aan moet tonen dat platformen wél zorg dragen voor hun freelancers met verzekering en scholing. FreeFlex United wil ook een gesprekspartner worden richting externe stakeholders en als keurmerk voor het zelfreinigende vermogen van de branche staan. Wat is de exacte belofte? En wat zou de stichting allemaal kunnen doen? Ik maakte een analyse.

De lancering van Freeflex United bevat meerdere boodschappen: belangenvertegenwoordiging, een keurmerk, ambities rondom verzekering, pensioen en scholing en een nieuwe vorm van werken: Freeflex. In diezelfde volgorde zal ik deze stapdan ook duiden.

Belangenvertegenwoordiging en keurmerk

Met de groei van platformwerk en het aantal platformen was het hoog tijd dat de branche zich op de een of andere manier zou gaan organiseren. Met het aantal (willekeurige) rechtszaken van vakbond FNV en de voortdurende discussies over de verantwoordelijkheid van het platform vonden ondernemers het afbreukrisico simpelweg te groot om publiekelijk de handen ineen te slaan. Ook zagen zij voornamelijk verschillen met andere platformen. Zonde: hoewel platformwerk vele smaken kent (iets dat nog niet tot de politiek en vakbonden is doorgedrongen), zijn er genoeg overkoepelende mechanismes waar samenwerking voor alle partijen positief is. In essentie is het dus een goede zaak dat platformen nu het voortouw nemen. Ook een slimme zaak: je kunt als ondernemer beter de leiding nemen dan afhankelijk zijn van wat anderen voor je beslissen.

De vraag is wel hoe onafhankelijk de stichting (in oprichting) is. Onafhankelijk in het aannamebeleid van nieuwe leden (zijn concurrenten ook welkom?), maar ook onafhankelijk in het bestuur en controle van de stichting. Kort gezegd: gaat de slager zijn eigen vlees keuren? De eerder deze maand gelanceerde ‘Stichting MKB Financiering’ koos er bijvoorbeeld voor om vanaf de start geen marktpartijen in het bestuur op te nemen. En om deeltijd hoogleraar Corporate Finance Jaap Koelewijn aan te trekken voor de controle op naleving van de gedragscode. Een initiatief als FreeFlex United is (op de langere termijn) alleen serieus te nemen wanneer deze onafhankelijkheid is geborgd. Navraag leerde mij dat de stichting wel de ambitie heeft om externe experts in het bestuur aan te trekken, maar dat dit op dit moment nog niet het geval is.

Ook is onduidelijk wat voor soort platformen FreeFlex United wil vertegenwoordigen. Het FD artikel leert ons dat Uber en Deliveroo vooralsnog niet welkom zijn. Met de focus op freelance zou het ook zo kunnen zijn dat alleen platformen die alleen freelancers faciliteren, en dus niet uitzendplatformen, welkom zijn. Dit is een van de eerste zaken waar duidelijkheid nodig is.

De vraag die bij mij speelt is: zijn ze niet te vroeg gelanceerd. Met slechts twee platformen aan boord kun je van een vertegenwoordiging van de branche nog niet spreken. Ook is nog onduidelijk wat de ambities exact zijn: bij het verschijnen van het interview in het FD was de stichting (en de statuten) nog niet ingeschreven bij de KvK en 3 dagen voor publicatie was de domeinnaam nog even snel vastgelegd. Hoewel het FD een mooie plek is om te lanceren, is het voor niemand duidelijk waar FreeFlex United nu echt voor staat. En met onduidelijkheid gaan mensen zelf iets verzinnen, dat is een risico. Een gemiste kans. Maar geen reden om het initiatief op voorhand te veroordelen.

Een nieuwe vorm van werken: FreeFlex

Los van de rol als belangenbehartiger lanceerden de platformen ook tussen neus en lippen een compleet nieuwe werkvorm: FreeFlex. In het persbericht staat hier over het volgende: “….om van FreeFlex net zo’n gewaardeerde werkvorm te maken als vast werk. Zodat verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid, aansprakelijkheid en het opbouwen van een spaarpot voor later haalbaar is voor alle flexibele werkvormen.”

Platformen zijn altijd al goed geweest in het coinen van nieuwe categorieën, waarbij steevast de motivatie is dat de activiteit die het platform faciliteert voorheen nog niet bestond en daardoor niet binnen de bestaande hokjes past. Dat is dan ook exact wat Temper en Roamler hebben gedaan. Kijkend naar de website van Temper is het woord ‘Freelancer’ overal vervangen voor ‘FreeFlexer’ en is er een tv-commercial live gegaan die het leven van de FreeFlexer in beeld brengt. Op het altijd transparante Wikipedia is ook terug te vinden dat de content manager van Temper heeft geprobeerd deze nieuwe categorie in de online encyclopedie te krijgen. Leuke actie, maar een beetje doorzichtig.

Het is vanuit de platformen gezien slim om een nieuwe categorie te coinen. Ik had persoonlijk voor iets van FlexSecure gekozen. FleeFlex is een herhaling van twee woorden, terwijl de discussie toch echt gaat over hoe flexibiliteit en zekerheid (voor het individu en maatschappij) kan worden geborgd.

Met het coinen van een nieuwe categorie creëer je een blanco blad dat opnieuw beschreven kan worden. Het is de vraag in hoeverre andere stakeholders hier in meegaan in een tijd dat de discussie over vast versus flex nog in volle gang is. Ik ben zelf niet voor een nieuwe categorie. Een nieuwe categorie voor bijvoorbeeld platformwerkers betekent in de praktijk dat sommige platformwerkers er misschien wel iets op vooruit gaan, maar met het risico dat platformwerkers die al meer rechten hebben in deze nieuwe categorie worden gedumpt. Geen goed idee dus.

Het introduceren van een nieuwe term is verder wel een sympathieke manier om de manier waarop de werkenden, zij die in geen enkele discussie iets wordt gevraagd, hun leven indelen neer te zetten. Uiteraard gebaseerd op aannames: het is hoog tijd dat er (meer) onderzoek komt naar de motivaties van de zogenaamde ‘nieuwe generatie’ flexibele workers. Bizar dat die wens niet bij ieder debat over platformwerk bovenaan de agenda staat.

Ambities om meer voor de werkenden te doen

Laatste belofte is die om meer voor de werkenden te doen. Als branche in gesprek gaan met verzekeraars, opleiders en pensioen aanbieders om meer te kunnen doen voor de freelancer. Dit is natuurlijk een heikel punt in de platform discussie: platformen zeggen meer te willen doen voor de freelancer, maar zijn bang dat als zij dit doen als werkgever te worden weggezet. Temper profileert zich in het FD artikel dan ook als ‘digitale ruimte’. Eerder spraken zij over een ‘digitaal prikbord’. Vanuit juridisch perspectief begrijpelijk, maar in de praktijk is een platform natuurlijk veel meer dan een digitale versie van het prikbord in de supermarkt. Een platform is de marktmeester en bepaalt de regels. Iets dat ook zeker nodig is om zowel vraag als aanbod te kunnen bedienen, zonder interventie van het platform zal het platform ook nooit succesvol zijn voor haar gebruikers. Het platform is dus ook vanuit noodzaak marktmeester. Maar zeker geen digitale ruimte.

Als FreeFlex United zich écht in wil zetten voor de werkenden, dan wil ik ze uitdagen om de volgende projecten op te pakken:

  1. Maak een duidelijke, concrete en ook controleerbare code of conduct. Wat zijn de ambities, waar conformeren platformen zich aan die aansluiten, waar kunnen mensen terecht wanneer zij een vraag hebben, etc. Duidelijkheid in combinatie met een onafhankelijke audit maakt het verhaal geloofwaardig;
  2. Zet een onafhankelijk klachtenloket op waar freelancers en klanten met klachten terecht kunnen;
  3. Freelancers die op platformen werken bouwen een reputatie profiel op. Klanten waarderen hun werkzaamheden. Dit reputatie profiel is in sommige gevallen waardevoller dan een diploma. Zorg als stichting ervoor dat er standaarden in reputatie data komen, zodat freelancers hun reputatie score eenvoudig mee kunnen nemen naar andere platformen. En daarmee pas echt ‘free’ zijn om te werken waar zij willen;
  4. Stel voorwaarden aan de algoritmes die aangesloten platformen gebruiken om bijvoorbeeld discriminatie en uitbuiting (op basis van personal pricing) terug te dringen. Deze algoritmes moeten door een onafhankelijke ‘trusted 3rd party’ worden gecontroleerd. De algoritme accountant;
  5. Dwing alle platformen om een ‘exit by design’ scenario klaar te hebben liggen. Dat als het platform om welke reden dan ook stopt, de zekerheden voor stakeholders zijn geborgd. Een voorbeeld is een data coöperatie waar de data, ook de reputatie data, van gebruikers wordt geborgd. Dit zorgt voor een stuk continuïteit, onafhankelijk van het al dan niet succesvol zijn van het platform. Gebruikers zijn en blijven eigenaar van deze data. Bij lening crowdfunding is een soortgelijke exit strategie al verplicht, daar kan de platformwerk branche iets van leren;

Conclusie

Natuurlijk is het makkelijk om het initiatief bij de start te veroordelen voor de onduidelijkheid in ambities, de twijfelachtige manier waarop een nieuwe categorie wordt gecoind en de vraag hoe belangen van platformen én van freelancers in één stichting geborgd kunnen worden. CNV gaf bijvoorbeeld al aan dat het borgen van belangen van de werkenden niet te combineren is met het borgen van de belangen en intenties van platformen. En dat belangen behartigen van werkenden juist hun expertise is. Ik begrijp die reactie, maar ik zie dat niet zo zwart wit. En geloof al helemaal niet in een exclusief recht van vakbonden om belangen te behartigen.

Ik zie dit initiatief als een interessante eerste stap van een jonge branche om te verkennen hoe zij gezamenlijk de betrouwbaarheid en kwaliteit van een diverse sector kunnen verbeteren. Gaat ze dat lukken? Daar kunnen we nu over speculeren, maar pas over een jaar écht iets zinnigs over zeggen. En tot die tijd krijgen ze van mij het voordeel van de twijfel. Ik zal de ontwikkeling goed in de gaten houden en waar mogelijk het debat helpen op gang te brengen.