Hoe de ‘platform 2 business’​ verordening moet bijdragen aan een meer duurzame platformeconomie

Er is de laatste tijd veel te doen over het gebrek aan verantwoordelijkheden van platformen voor de transacties die zij faciliteren. En dan vooral over de vraag waarom hier juridisch zo weinig aan te doen is. Voor de buitenwereld lijkt het net alsof platformen vogelvrij zijn en mogen doen wat zij willen. Voor een deel is dat ook een realiteit. Nog wel en gisteren is een belangrijke eerste stap gezet in brengen van transparantie in de marktmeesterrol die een platform heeft.

Gisteren is de ’platform to business’ verordening ingegaan. In het Nederlands ook wel de ‘‘Verordening ter bevordering van eerlijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten’ genoemd.

Voor wie?

Deze Europese verordening is bedoeld voor platformen die een business als aanbieder en een consument als klant hebben. Het is niet noodzakelijk dat de transactie ook daadwerkelijk via het platform verloopt.

In de kamerbrief van de Rijksoverheid worden de volgende voorbeelden gegeven van platformen die onder de regeling vallen:

  • Reserveringsplatforms voor bijvoorbeeld restaurants of kappers;
  • Vergelijkingssites voor bijvoorbeeld energiecontracten, vliegtickets of woningen;
  • Online marktplaatsen waarop ondernemers producten of diensten aanbieden zoals maaltijden, hotelovernachtingen of kleding;
  • Appstores.

En dus ook voor platformen als Uber, Booking, Fiverr, Thuisbezorgd, bol.com, Deliveroo, Amazon, Werkspot en vele, vele anderen.

Of het platform zelf al dan niet in Europa is gevestigd heeft overigens geen invloed op de verplichtingen: op het moment dat de ondernemers (dus ook freelancers!) die hun diensten aanbieden in Europa zijn gevestigd is de verordening van toepassing op het platform. Belangrijke en opmerkelijke uitzondering zijn platformen die een consumer-to-consumer of een business-to-business transactie faciliteren. Deze vallen niet onder deze verordening.

Wat gaat er veranderen?

Kort gezegd moet de verordening zorgen voor transparantie bij online platformen en een effectieve geschillenbeslechting.

Uit de kamerbrief: De belangrijkste punten van de verordening zijn:

  • Regels omtrent de algemene voorwaarden;
  • Geven van redenen voor opschorting en beëindiging levering van diensten;
  • Regels omtrent rangschikking en verschillende behandeling;
  • De toegang tot gegevens;
  • Het verplichten van een intern klachtenafhandelingssysteem en externe bemiddeling.

De blog vanuit de Rijksoverheid zegt het volgende: “Digitale platforms moeten zorgen dat de algemene voorwaarden helder en makkelijk te raadplegen zijn. Daarnaast moeten platforms transparant zijn over de volgorde van de zoekresultaten, het besluit om een ondernemer van een platform te verwijderen en de behandeling van eigen producten ten opzichte van producten van derden die ook op het platform worden aangeboden.”

Een platform als Uber mag dus volgens deze verordening niet meer zomaar een aanbieder deactiveren. Iets dat, als ik de Facebook groepen van chauffeurs mag geloven, regelmatig tot grote frustratie leidt. En gaat de verordening sterk in op markten waar het platform zowel marktmeester als aanbieder is op het eigen platform.

Zoekmachines

Opvallend is punt 7 in de kamerbrief wanneer het gaat over zoekmachines: “Twee bepalingen in de verordening zijn van toepassing op zoekmachines. De eerste is de bepaling over transparantie van de belangrijkste parameters van de rangschikking van zoekresultaten. De tweede is de bepaling over de manier waarop eigen producten en diensten van de zoekmachine behandelt worden ten opzichte van die van derden. Zoekmachines zijn diensten waarop gebruikers een zoekactie (getypt of gesproken) uitvoeren en waarbij de gebruiker vervolgens alle websites te zien krijgt die een link hebben met de zoekopdracht.”

En dit is niet het enige

De nieuwe verordening klinkt als een goede stap voorwaarts. Het dwingt (bepaalde) platforms tot meer transparantie in hun processen en tot het nemen van meer verantwoordelijkheid.

Hoewel deze verordening dus puur gaat om het beschermen van aanbieders op platformen met een professionele (zakelijke) aanbieder en een consument als klant, staat deze verordening niet op zichzelf. Zo kondigde Mona Keijzer (Economische Zaken en Klimaat) in een Kamerbrief aan dat zij in Europees verband gaat inzetten op meer (wettelijke) verantwoordelijkheden voor de platforms richting consumenten. Iets dat volgens mij past binnen de ’new deal consumers’.

Een goede stap, maar…

In het gehele document van de verordening is bij artikel 5, lid 7, het volgende te lezen: “Om de naleving door onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines van de vereisten van dit artikel te bevorderen en ervoor te zorgen dat ze deze ook toepassen, voorziet de Commissie in richtsnoeren voor de in dit artikel genoemde transparantievereisten”. Hoewel de verordening een jaar geleden is aangekondigd en op 12 juli 2020 van kracht is gegaan, zijn de richtsnoeren nog niet gepubliceerd. En weet dus nog geen enkel platform of zij nu wel of niet de juiste stappen hebben gezet om aan de verordening te voldoen. In een update op 12 Juni wordt hier het volgende over gemeld: “The Commission has had to review the original timetable that it proposed for the publication of the guidelines. The Commission is working to expedite their publication as soon as possible.”

Nu blijkt het na wat navraag in Brussel niet geheel ongewoon te zijn dat dit soort processen volgens het boekje gaan: bij het ingaan van de AVG/GDPR schijnt een zelfde situatie zich te hebben voorgedaan. Mij is verteld dat we nog iets geduld moeten hebben en het ingaan van een nieuwe wet altijd wat tijd nodig heeft.

Ik heb zelf ook een rondvraag gedaan bij enkele platformen over de acties die zij hebben ondernomen om compliant te zijn aan de nieuwe verordening. Wat mij opvalt is dat de (hele) grote platformen aangeven alles op tijd op orde te hebben, maar dat de meeste van de middelgrote en kleine platformen voor mijn mailtje of telefoontje nog nooit van de verordening hadden gehoord. Hier is dus nog zeker werk aan de winkel.

Conclusie

Al met al is deze verordening zo op het eerste gezicht een goede stap naar meer verantwoordelijkheid van platformen in hun rol als bemiddelaar tussen vraag en aanbod. De komende maanden en jaren zal moeten uitwijzen of deze stappen het gewenste effect opleveren en of naast het opzetten van de nieuwe wet ook de handhaving effectief kan worden ingezet.

Hier ligt trouwens ook een rol voor belangenorganisaties en vakbonden. In deze blog valt te lezen dat ondernemers, als een platform zich niet aan de regels houdt, de rechter kunnen inschakelen. “Dit kunnen ondernemersorganisaties of -verenigingen ook doen.”

Reputatiedata meenemen? Dat heeft zin, blijkt uit eerste onderzoek binnen e-commerce platformen

Wat betekenen jouw reviews op platformen zoals Bol.com, eBay of Marktplaats voor potentiële klanten? En wat levert het eigenlijk op als jij je reputatiedata kunt meenemen naar een ander platform? Inzichten van professor ‘Trust in Digital Services’ Timm Teubner, pionier op het gebied van onderzoek naar de portabiliteit van reputatiedata.

Professor Timm Teubner is gefascineerd door de vraag hoe aanbieders op online marktplaatsen hun data mee kunnen nemen naar andere platformen. Zorgen meer reviews van diverse platformen samen voor meer vertrouwen? Welke invloed heeft ‘draagbare’ reputatiedata op jouw online profiel?

Ik sprak Teubner in Berlijn vlak voordat de maatregelen tegen de coronapandemie ieder internationaal bezoek onmogelijk maakten. Deze podcast is de registratie van ons interview over online reputatie en de toegevoegde waarde van dataportabiliteit. In deze blog deel ik mijn meest relevante bevindingen.

Weinig onderzoek naar portabiliteit

Er is weinig bekend over de invloed van zogenaamde ‘portabiliteit’ van reputatiedata. Het beetje onderzoek dat naar dit vraagstuk is gedaan, is uitgevoerd door Teubner. Hij is professor in ‘Trust in Digital Services’ bij de faculteit Economie en Management aan de Technische Universiteit in Berlijn.

Teubner onderzoekt hoe aanbieders op online marktplaatsen hun data kunnen meenemen naar andere platformen, om zo op diverse martplaatsen een vertrouwd profiel te creëren. Op dit moment zit de meeste reputatiedata (denk aan recensies, aantal succesvolle verkopen, levertijd) opgesloten in de platformen waar de data is ‘verdiend’.

Economische impact

Platformdeskundigen vermoeden dat het voor alle betrokken partijen (aanbieder, vrager en platform) beter zou zijn als deze data vrij tussen platformen kan stromen. Oftewel, als jij je eigen data kunt meenemen en inzetten op andere marktplaatsen.

Is dat ook zo? Teubner probeert in de toekomst te kijken en te testen of reputatieoverdraagbaarheid daadwerkelijk economische impact heeft. Als je jouw beoordelingen overdraagt naar een nieuwe platformcontext, hoe betrouwbaar komt dit dan over? In hoeverre accepteren potentiële gebruikers, gasten of kopers beoordelingen van een andere bron?

Deze vragen staan centraal in Teubners onderzoekspaper “Unlocking Online Reputation — On the Effectiveness of Cross-Platform Signaling in the Sharing Economy”. In het tweede paper “Bring your own stars – The economics of reputation portability” kijken hij en zijn medeonderzoekers naar de wisselwerking tussen bestaande en geïmporteerde recensies voor aanbieders op online marktplaatsen.

Geïmporteerde scores hebben effect

Uit beide onderzoeken blijkt dat de geïmporteerde reputatiescores een significant effect hebben op de betrouwbaarheid in de ogen van klanten. Simpel gezegd: als jij op het ene platform reviews laat zien die je op een andere online marktplaats hebt verdiend, kan dat jouw reputatie verbeteren, wat weer leidt tot meer transacties.

Maar de geïmporteerde scores behalen niet het niveau van vertrouwen van de scores die zijn behaald op het platform zelf. Klanten zien zogenaamde ‘on site’-reputatie dus als betrouwbaarder. Toch straalt een profiel met reputatiedata die van een ander platform komt, significant meer vertrouwen uit dan een profiel zonder recensies.

Kortom, de resultaten van de eerste onderzoeken duiden erop dat portabiliteit van reputatiedata bijdraagt aan het vertrouwen van verkopers in de aanbieder. En daarmee helpt het aanbieders dus om op nieuwe platformen sneller aan de slag kunnen.

Waar komt de focus op e-commerce vandaan?

Het valt me op dat Teubner en zijn collega’s voornamelijk onderzoek doen naar e-commerceplatformen. Ook start-ups die dienstverlening ontwikkelen rondom reputatiedata, richten zich meestal op online verkoopplatformen. Er zijn een aantal redenen voor die focus op e-commerce.

Ten eerste is e-commerce een grote markt die de komende jaren alleen maar zal groeien. We bestellen meer en vaker online, zeker in coronatijd. Er komen ook steeds meer aanbieders bij met dezelfde soort producten. En aangezien die verkopers zich niet kunnen onderscheiden met hun aanbod, zullen zij steeds meer differentiëren in prijs en… reputatie.

Sectoroverstijgend

Verder bestaat e-commerce in iedere sector, maar is de dienstverlening van de aanbieders universeel. Hierdoor is het eenvoudig om een rating van bijvoorbeeld boekenverkoop te koppelen aan een review van fietsbandenverkoop.

Bij platformen in de kluseconomie is dat lastiger. Dat jij een goede maaltijdkoerier via Deliveroo bent, zegt weinig over jouw kwaliteiten als barista via een platform als Temper. Oftewel: de ‘cross-platform reputatie-effecten’ zijn bij e-commerce veel universeler dan bij andere type platformen.

Eenvoudig te meten

Tot slot is reputatie binnen e-commerce redelijk eenvoudig te meten. De manier waarop verkopers beoordeeld worden, is vrijwel hetzelfde op alle marktplaatsen. De aanbieder heeft over het algemeen veel invloed op alle variabelen: het product, de communicatie, aftersales en transport.

Als je dit vergelijkt met platformdienstverlening, dan heeft de aanbieder veel minder controle. De maaltijdbezorger heeft bijvoorbeeld geen invloed op de kwaliteit van het eten dat hij bezorgt, het tijdstip waarop het restaurant de maaltijd klaar heeft en de drukte in het verkeer. En toch hebben al die variabelen invloed op de beoordeling van de koerier.

Foutje moet kunnen

Een paar slechte beoordelingen kunnen flinke impact hebben. Teubner spreekt in een van zijn papers over de ‘survivalship bias’. Aanbieders met slechte reviews zijn minder zichtbaar, krijgen minder klanten en verdwijnen na een tijdje van het platform.

Teubner: “Het valt me op dat ik vooral gebruikers met heel erg positieve reviews zie in mijn onderzoek. Het is niet zo dat middelmatige of slechte aanbieders niet bestaan, ze verdwijnen gewoon na een tijdje. Ze verlaten of verwijderen hun account, want ze komen niet af van die slechte beoordeling. Vaak beginnen ze dan maar opnieuw met bijvoorbeeld een andere naam of ander emailadres.”

Profielen met slechte beoordelingen verdwijnen van het platform om vervolgens met een schone lei opnieuw te beginnen. Bij kluseconomie platformen is dat waarschijnlijk lastiger, aangezien een profiel aan een fysieke identiteit is gekoppeld. Daarom zou het voor dit soort platformen een goed idee zijn om ‘een recht om vergeven te worden’ in te bouwen. Teubner is het hier mee eens: “Je zou bijvoorbeeld eens per kwartaal of half jaar een review kunnen verwijderen”, stelt hij voor. “Iedereen maakt weleens een foutje. Dat moet kunnen, ook op online platformen.” Bij platform Meeting Review wordt een score in vijf jaar afgeschreven, wat ook ruimte biedt om fouten te maken en te experimenteren.

Wat vervolgonderzoek ons moet leren

Ieder onderzoek roept weer nieuwe vragen op, zo ook dat van Teubner. Om meer inzicht te krijgen in de toegevoegde waarde van de portabiliteit van reputatiedata voor platformwerkers, is meer specifiek onderzoek nodig. Dit interview geeft in ieder geval belangrijke eerste inzichten om te ontdekken onder welke voorwaarden portabiliteit van reputatiedata van platformwerkers bijdraagt aan het empoweren van deze werker.

Is corona het kantelpunt naar een nieuw sociaal stelsel?

Het is een onwerkelijke tijd. Terwijl ik parttime thuiswerk met drie jonge kinderen, weet ik dat ik mijn ouders zeker een maand niet meer zal zien. In één week zag ik al 20 procent van mijn jaaromzet voor 2020 verdampen. Het coronavirus heeft mij en mijn omgeving op allerlei manieren in zijn greep. Ook ik vind het spannend en maak ik mij zorgen over wat komen gaat. Maar naast het leed, zie ik ook veel mooie dingen gebeuren. Dit zou wel eens een kantelpunt kunnen zijn naar een nieuw sociaal stelsel waarbij degenen die echt waarde toevoegen in de samenleving hiervoor beter worden beloond, de overheid weer een leidende rol gaat nemen en zekerheden weer collectief worden georganiseerd, ongeacht de vorm van het contract dat je hebt.

Verbonden, veerkrachtig en flexibel

De verbondenheid is groot. Initiatieven om elkaar te helpen en een hart onder de riem te steken, schieten als paddenstoelen uit de grond. Ik geniet van de veerkracht die ik binnen organisaties zie. Iedereen heeft een ‘wij regelen dit’-mentaliteit en neemt verantwoordelijkheid. Binnen no-time werken hele bedrijven thuis en werken teams autonoom aan oplossingen. Deze crisis leert ons dat managers de autonomie van het individu jarenlang hebben onderschat e onderdrukt. Ik vermoed dat organisaties veel kleiner en wendbaarder kunnen worden, wanneer wordt uitgegaan van de autonomie van het individu en dat de meeste mensen er het beste mee voor hebben.

Zelfs ons eigen kabinet en sociale partners, die normaal gesproken alles ontwijken wat met consensus te maken heeft, hebben in een paar dagen een indrukwekkend pakket noodmaatregelen uit de grond gestampt. Samen. Het is duidelijk: onder druk wordt alles vloeibaar.

Beroepsgroepen die écht belangrijk zijn

Tegelijkertijd legt deze crisis ook een aantal weeffouten in onze samenleving bloot. Weeffouten waar we ons al lang van bewust waren, maar we hadden de luxe om ze te negeren. Tot nu.

Deze crisis maakt duidelijk welke beroepen belangrijk zijn voor de continuïteit van onze samenleving. Welke beroepen er echt toe doen. Pijnlijk om te zien is dat dit niet de beroepen zijn die we waarderen met het meeste inkomen. Het zijn de onderbetaalde zorgmedewerkers, docenten, journalisten. De hulpverleners, gemeenteambtenaren, supermarktpersoneel en de logistieke medewerkers. De beroepsgroepen waar jarenlang op is bezuinigd die nu met een ongelofelijke toewijding ons land overeind houden. Zonder vragen.

Daadkracht van de overheid

Dan de rol van de overheid. In mijn beleving zitten we al jaren in een liberaal vacuüm. We zien bemoeienis van de overheid vooral als dooddoener voor innovatie en groei. De overheid moet faciliteren, laat het leiderschap nu maar over aan de markt. Of aan de polder.

Tot de coronacrisis begon en mensen hunkerden naar een daadkrachtig optreden van de overheid. Naar leiderschap. In eerste instantie bleef dat uit en nam het bedrijfsleven de leiding, maar deze week kwam een langverwacht kantelpunt. De overheid toont eindelijk weer leiderschap toonde en bood de duidelijkheid waar men op wachtte.

Steun voor iedereen

Met het noodpakket is een historische stap gezet, nu is het een kwestie van doorpakken. Voor iedereen zijn het onzekere tijden, maar het valt op dat jouw zekerheden en weerbaarheid sterk afhangen van de vorm van je contract. Werknemers in loondienst komen er over het algemeen beter vanaf dan flexwerkers en zelfstandigen.

Politiek en sociale partners praten al tijden over een basisvangnet voor alle werkenden en een herontwerp van ons sociale stelsel. Deze crisis lijkt het moment om de eigen kortetermijnbelangen opzij te zetten en aan de slag te gaan met een oplossing voor iedereen.

Nieuwe inkomensverdeling

Naast alle ellende en onzekerheid, zie ik kansen om nu eindelijk de problemen die jarenlang vooruit zijn geschoven aan te pakken. Laten we de dit moment gebruiken om opnieuw na te denken over inkomensverdeling. En ons af te vragen welk sociaal vangnet we nodig hebben voor alle werkenden in onze economie. Ik pleit voor een verplicht universeel collectief en sociaal vangnet voor alle werkenden, met toegang tot verzekeringen en pensioen.

Geef de overheid na tijden van gebrek aan leiderschap en visie weer een kans. Never waste a good crisis, zou ik zeggen. Dan kijken we over een paar jaar niet alleen terug op een crisis die ons land in de afgrond stortte, maar ook een crisis waar we als samenleving sterker uit zijn gekomen.

One collective agreement after the other, Swedish Unionen is leading the way in how to approach platforms.

Platforms and labor unions don’t usually form a great marriage, but the tides are turning slowly. The first labor unions have formed collective agreements with platforms. Parties from both sides are starting to cooperatively experiment how to improve the wellbeing of workers, for example, in how platform specific technologies can be used. A labor union that leads the way is the Swedish Unionen, Sweden’s largest labor union. Unionen has already reached some collective agreements with platforms and has ongoing research in eventually hardcoding collective agreements in platform algorithms. I met Victor Bernhardtz, Ombudsman for Digital Labour Markets at Unionen, in Stockholm to talk about the Swedish context of labor unions and their platform strategy. This article contains the most interesting highlights, whereas the full interview has been made available as a podcast.

Platform work: a new phenomenon?

A common conception in discussions about platforms is that we’re talking about a new phenomenon. Although platforms do add new and unique elements to the matchmaking process, they are essentially no more than just a digital layer on top of existing processes, including their pros and cons. Victor can’t be fooled too easily, “No one in Sweden is crying out like, ‘oh, look at this new phenomena, we probably need new legislation.’ Our main question was: how does this fit into our general Swedish model of organizing the labor market and unions? We quite quickly came to the realization that we should probably sign collective bargaining agreements with these platform firms. These firms could bring productivity gains through their business models. And we as representatives of the white-collar private sector, we should engage with those actors. We don’t need new legislation. We don’t need new definitions of work. We don’t need to create new collective bargaining agreements, because this isn’t a new sector. This is just a new business model within existing sectors. 

The Swedish context

Within the context of Unionen it is important to realize that 67% of the Swedish workers is a member of a labor union and 90% of all the work is covered under some collective agreement. These high figures can be explained by the fact that welfare benefits are paid by labor unions according to the ‘Ghent System’ which is in power in Sweden. Wikipedia states the following regarding this model:  

“The Ghent system is the name given to an arrangement in some countries whereby the main responsibility for welfare payments, especially unemployment benefits, is held by trade/labor unions, rather than a government agency.

The system is named after the city of Ghent, Belgium, where it was first implemented. It is the predominant form of unemployment benefit in Denmark, Finland, Iceland and Sweden. Belgium has a hybrid or “quasi-Ghent” system, in which the government also plays a significant role in distributing benefits. In all of the above countries, unemployment funds held by unions or labour federations are regulated and/or partly subsidised by the national government concerned.

Because workers in many cases need to belong to a union to receive benefits, union membership is higher in countries with the Ghent system. Furthermore, the state benefit is a fixed sum, but the benefits from unemployment funds depend on previous earnings.”

Moreover, the relative soft regulations on labor give labor unions great freedom to make quick and versatile agreements. Victor, “there are very few legislations that restrict the organized labor market. The labor market is regulated by employers organizations and the unions. The legislation that exists, is also dispositive in some sense. As actors on the labor market, we can choose to negotiate and circumvent the legislation. This the purpose of the legislation: if we find a better deal between ourselves, it will be better than a Parliament restricting or stipulating how we should function. And this of course creates a basis on which we approach the platform economy, which is unlike the situation in many other countries.” An interesting approach explaining a different attitude towards the government. As Victor profoundly sums up, “Legislation takes away bargaining power from unions”.

Timing of regulation is key, but a union isn’t obligated to wait for regulation

Much is being said about specific platform regulation. I am, for several reasons, on the conservative side:

  1. Many issues at hand could perfectly be solved under existing regulations. This requires unclear regulations to be clarified and to be maintained;
  2. Platform specific regulation could set digital mediators back against traditional ones. Digital mediators could become susceptible to higher regulatory pressure, worsening their competitive position;
  3. Platform specific regulations could as well disturb innovation and competition within the world of digital mediators. The threshold to enter could become higher, and would reinforce the ‘power’ of current players on the market;
  4. The knowledge level among almost all stakeholders still falls short to reach the core of what is new and what are platform specific challenges and opportunities to form sound regulations. Here is a lot of work to do. Moreover, there is still relatively little research done on the impact of digital mediators, and I consider it wise to first direct our focus towards this issue.

Hence, I would rather experiment more to discover how the positive elements of platforms can be enhanced and undesired side-effects can be minimized.

Based on the Swedish context, it is no wonder that Sweden has a different stance on regulation than countries not working with the Ghent system. Victor states, “If you regulate too early, you might create a regulation that doesn’t really solve any problems, but creates loopholes instead. If you regulate too late, you risk ending up in a bad situation. We would basically have to legislate a de facto situation. Collective bargaining on the other side is completely flexible. You could just say, okay, let’s sign a new deal and if nessesairy you can negotiate again. Let’s go over this component, that didn’t really work. Let’s hit the negotiating table again and see how we can do better solving this. We’ve always advocated for that towards our friends, because we see it as legislation. Also, legislation takes the bargaining power away from unions. I mean, it lessens our importance. And I think, when dealing with the platform economy strategically, we should really consider what might be the wisest way.”

Ways labor unions and platforms could strengthen each other

A growing number of labor unions close deals on collective agreements with platforms. The Danish labor union 3G has a (somewhat dubious, but more on that in another blog post) collective agreement with Hilffr, a platform for domestic services. And the Austrian labor union Vida recently came to a collective agreement specially targeted on bicycle deliverers.

Meanwhile Unionen has sealed 3 collective agreements with different platforms. Victor elaborates, “None of the 3 collective agreements with platform companies in the private sector came together via conflict or strikes. All via dialogue, none via court. Wage costs for example, which is a hot topic in gig economy, is not on the table as something that’s a problem. The problems are mainly technical. How do we make sure that we comply with the collective bargaining agreement through our automated process of intermediating work.

This is also where I see us and platforms operating together futurewise: in automating more parts of collective bargaining agreements when you look at work safety. What if you could implement in the app that whenever you end up somewhere as a platform worker, that you will get a notification saying, ‘This workplace has been properly safety checked, with a date sign by this and this person, who is a union representative.’ I mean, there are many of these things related to compliance, making it easier to do the right things.

By digitalization, we can make this process probably more efficient. And since we have such a long-standing tradition in Sweden, employers and unions are readily collaborating on solving issues on the labor market. I think that we will probably reach the point where we will see ourselves developing compliance with collective agreements, through business models that are semi- or fully automated on how to go about. We also need to get the technical knowledge within our organization, to have a level playing field in the discussion with the platforms. 

One way of thinking could be in us setting up some kind of joint venture with employer organizations on how to solve this. That will then become a company or an NGO, an entity which task it is to solve this, funded by employers and employees unions collectively. This would be one way of doing that. And again, since we have such a long-standing cooperation, dialogue through these things is made easy. Of course, it is to the benefit of the platform firms. They don’t have to worry about strikes and conflict, and we see that our members work in productive companies, which means that they can keep their job, with an increasing expansion in the availability of jobs. It’s really a win-win situation.”

Not the consumer, but business as client. That makes the difference.

Much of the turmoil around platforms is about the transaction platforms facilitate between the individual supplier and a consumer as client, where the consumer constitutes one of the worst possible employers. The working conditions in this kind of service sectors (i.e. domestic services, food delivery, taxi, etc.) were already poor before the platforms became intermediary actors. Which surely isn’t an excuse to continue in the same manner with platforms.

What makes the case of Unionen interesting as well, but different from most regular cases, is that white collar platforms usually have businesses as client. They have very different conditions than when the consumer is client. Victor, “If you want to be a serious actor in the Swedish labor market, you have to be on the inside of the partner model. You have to have a collective bargaining agreement and you have to have a collaboration with the union. This is the standard in Sweden. Many medium-sized to large companies require you to be part of a collective agreement. If not, they won’t do business with you.”

Trade Unions: wake up!

If I had to select one message that stood out in the chat with Victor, and earlier conversations with his colleagues, it is that trade unions have to move along with the times. Victor puts it like this, “We can’t just pretend that what was working 10 years ago, is going to be efficient in 10 years from now. That can’t be our mission. I think we must make sure that our members can find secure well-paid work, also in the coming 10 years. That might mean that it needs a shift in jobs because of the industry.” This approaches the fundamental value of labor unions. A very different sound than the traditional defensive message where people try to push a square peg in a round hole.

Conclusion

It is wonderful to see how open Unionen approaches the debate. Although it is of value to emphasize the context in which Unionen operates from a relative fortunate position. The labor union represents the ‘white collar’ workers. Workers with a free choice for whom they would or would not like to work, especially during an economic upturn. It is still questionable if relations will remain as relaxed during a depression.

The real friction between labor unions and platforms usually takes place in the blue-collar sector; a target group outside the scope of Unionen. Moreover, the collective agreements made so far are only with national platforms, but there still is no grip on non-Swedish platforms. There also isn’t yet any urgency to do so for this white-collar trade union, but I’m curious to see in which measure those actors will conform themselves with a national standard. A standard that is under high pressure with companies by the likes of Spotify, making their own internal agreements with their employees irrespective of labor unions. And although the Ghent system sounds as an ideal scenario for labor unions, real life shows that the system offers no reason to lean back. For a more in-depth read on this, I suggest the paper: “The end of the Ghent system as trade union recruitment machinery?”

All of this doesn’t diminish the fact that the approach of Unionen has something unique. Even in an exceptional context, Unionen’s approach is a unique example of how one could do well with a dialogue and social pressure. Hence, a great example for other trade unions considering the development of a realistic and constructive strategy towards platforms and work.

Baas over eigen online reputatie: een goed idee?

Steeds meer partijen pleiten voor grip op je eigen data binnen de platformeconomie. Is dat wel zo’n goed idee? En wat moet er gebeuren om dit mogelijk te maken? Daarover organiseerde platformdeskundige Martijn Arets van de Universiteit van Utrecht een workshop met 25 stakeholders.

Platformen verzamelen data over reputatie en ervaring van platformwerkers. Ze bouwen eigenlijk een online cv, gevalideerd door soms wel honderden opdrachtgevers. En die reputatiedata zouden de werkers eenvoudig moeten kunnen meenemen naar een ander platform, is de stelling tijdens de laatste workshop van de Universiteit Utrecht over de platformeconomie.

Tijdens de workshop waren vertegenwoordigers van de overheid, vakbonden, academici, het bedrijfsleven en natuurlijk de platformondernemers zelf aanwezig. De meesten van hen pleiten ervoor dat je als individu je eigen data moet kunnen meenemen. Denk aan de sterren die je krijgt als Uber-chauffeur, je profiel op schoonmaakplatform Helpling of de beoordelingen van jouw gastvrijheid op Airbnb.

Minder afhankelijk van één platform

“Eigenlijk zijn de partijen het erover eens: we moeten grip krijgen op onze reputatiegegevens”, zegt Arets. Dit past binnen een bredere ontwikkeling. Denk bijvoorbeeld aan de nieuwe Europese privacywet, die consumenten meer controle geeft over hun eigen data. “En ook in de zorg zijn partijen bezig met zogenaamde persoonlijke ‘datakluisjes’ met toegang voor de patiënten.”

Ook op platformen zou je de beoordelingen van jouw werk (je reputatiedata) moeten kunnen downloaden en meenemen. Dat schrijft bijvoorbeeld Gijs van Dijk (PvdA) in zijn initiatiefnota voor de platformeconomie. Als je als platformwerker je reviews kunt meenemen, ben je namelijk minder afhankelijk van één platform.

Diploma of reputatiedata?

Petra Zaal van Deloitte onderzocht of dat zin heeft. Tijdens haar studie aan de Universiteit Utrecht onderzocht zij of diploma’s nog belangrijk zijn op de online arbeidsmarkt. De conclusie: je reputatie is op werk- en klusplatformen veel belangrijker dan je opleiding, vertelde Zaal tijdens haar presentatie. Dit geldt vooral voor onbeschermde beroepen, zoals ontwerper, tekstschrijver of vertaler.

Dit onderzoek onderstreept het belang om nu eens echt goed na te denken over wat we doen met reputatiedata en hoe de continuïteit hiervan kan worden geborgd. – Arets-

Overzicht en grip

De Deense Sara Green Brodersen presenteerde een mogelijke oplossing. Met haar dienst Deemly kun je één profiel maken van al je reviews op verschillende platformen. Dit geeft je overzicht van al je reputatiedata. Je kunt dat profiel ook via digitale koppelingen (widgets en API’s) delen met andere partijen.

“Dit is de eerste oplossing die voor iedereen nuttig is”, zegt Arets. “Ten eerste voor gebruikers, want die krijgen zo meer overzicht en grip op gegevens. Bovendien kunnen ze makkelijker aan de slag op nieuwe platformen: ze kunnen al laten zien dat ze betrouwbaar of deskundig zijn.”

Beter slechte reviews, dan geen reviews

Ook platformen hebben baat bij een oplossing als Deemly, denkt Arets. “Zij worstelen namelijk met het ‘newbie-dilemma’. Nieuwe gebruikers hebben nog geen beoordelingen en daardoor kiezen opdrachtgevers minder snel voor deze ‘newbies’, wat de groei van platformen afremt. We nemen nu eenmaal niet graag risico’s.”

Een algeheel reputatieprofiel lost dat op. Als je dit upload op een nieuw platform, kun je namelijk direct laten zien dat je een betrouwbaar persoon bent. “Natuurlijk is de reputatie van een chauffeur anders dan die van een klusjesman”, zegt Arets. “Scores binnen eenzelfde beroepsgroep uitwisselen werkt het best, maar ook niet sectorspecifieke scores dragen bij aan meer vertrouwen. Het gaat erom dat je laat zien dat je bestaat. Zelfs een slechte score is beter dan helemaal geen score.”

Van reviews naar cv

Hetzelfde geldt voor compleet nieuwe platformen, waarbij gebruikers nog helemaal geen reputatiedata hebben. Die kunnen zo sneller op gang komen.

Bij het Zweedse UWV gaan ze nog een stap verder. Voor de overheid ontwikkelen Lisa Hemph en Nils Ahlsten daar ‘My Digital Backpack’: een digitale rugtas waar je je reputatiedata in stopt. Al die gegevens worden vertaald naar een cv. Het is een manier voor sollicitanten om hun werkervaring via platformen te laten zien aan potentiële werkgevers. Een soort overzicht van digitale referenties dus.

Vraagstukken

“Als het gaat over vraagstukken in de platformeconomie lopen de meningen van werkgevers, vakbonden en politici helemaal niet zo ver uit elkaar”, vertelt Arets. “De praktische uitvoering, dat blijft lastig. Tijdens de workshop hebben we vraagstukken die we in elk geval moeten beantwoorden om tot een oplossing te komen.”

  1. Hoeveel zin heeft het om reputatiedata mee te nemen? Eén studie is niet genoeg, er is meer onderzoek nodig.
  2. Hoe vergelijk je de kwaliteit van reviews? Moet er een standaard komen voor online reputatie? Op het ene platform geef je sterren voor de hele ervaring, op het ander zijn bijvoorbeeld klantvriendelijkheid en vakkundigheid uitgesplitst.
  3. Hoe voorkom je dat gebruikers ‘review-moe’ worden? Je wilt misschien nog wel een paar keer per jaar iets schrijven over je hotel. Maar als je 20 werknemers per maand inhuurt voor je organisatie, heb je geen zin om die allemaal apart beoordelen.
  4. Wie beheert de data? Is dat een taak van de overheid? Van de markt? Of moet er een onafhankelijke entiteit (een “reputatiedata-coöperatie”) komen? Je wilt tenslotte niet dat je reputatie ‘verdwijnt’ als een platform ermee stopt.
  5. Hoe zorg je voor ruimte om te leren van fouten? Een negatieve review neem je namelijk ook mee.

Deze blog werd gepubliceerd op ZiPconomy.nl

Transparantie in de platformeconomie: hebben we een “algoritme-accountant” nodig?

De Universiteit Utrecht organiseert drie besloten workshops over de platformeconomie. Platformen, vakbonden, wetenschappers, overheid en bedrijven zoeken oplossingen voor dilemma’s waar ze nooit eerder echt met elkaar over praatten. In de eerste sessie: het algoritme als ‘mysterieuze blackbox’.

De overheid, het bedrijfsleven, de vakbonden: de platformeconomie raakt hen allemaal en iedereen vindt er iets van. Een paar dilemma’s komen steeds terug, juist omdat de partijen er geen echte discussie over voeren. Daar wil platformexpert Martijn Arets van de Universiteit Utrecht iets aan doen.

Hij nodigt 40 stakeholders uit voor drie workshops over dilemma’s rondom de platformeconomie. Arets: “Zij komen uit allerlei vakgebieden. Tijdens de eerste sessie waren vakbonden als FNV, platformen als Roamler en Deliveroo en grote organisaties zoals TNO en KPMG aanwezig. Presentaties werden gegeven voor afgevaardigden van KPMG, Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de UvA.”

Constructief debat

Tijdens de workshops leren ze elkaar kennen en gaan ze in debat. “Het moeten constructieve discussies worden”, benadrukt Arets. “Iedereen heeft een mening, maar de stakeholders praten nauwelijks echt met elkaar. Ze moeten uiteindelijk samen tot oplossingen komen, daar wil ik ze van bewust maken.”

De eerste discussiedag ging over de transparantie van algoritmes. Of eigenlijk het gebrek eraan. Arets: “Het is onduidelijk hoe platformen nu precies een match maken tussen vraag en aanbod. Een algoritme is voor velen een mysterieuze blackbox en dat zorgt voor wantrouwen.”

Urgentie van transparantie

Openheid over het algoritme is om twee redenen lastig. Ten eerste omdat het algoritme essentieel is voor een platform: de app met het beste systeem om vraag en aanbod bij elkaar te brengen, wint. Het is dus concurrentiegevoelig.

Ten tweede willen gebruikers vaak helemaal niet weten hoe dat algoritme precies in elkaar zit. Zo’n uitleg is veel te ingewikkeld en draagt niet bij aan het vertrouwen. De platformvertegenwoordigers uit het panel geven ook aan dat zij en de meeste van hun concurrenten best kunnen uitleggen hoe hun algoritme werkt als ernaar gevraagd wordt. Maar in de praktijk belt bijna nooit een gebruiker op om te vragen hoe het werkt.

“Pas als er problemen ontstaan, wordt het urgent voor platformen”, zegt Arets. Hij vertelt dat taxi-app Uber bijvoorbeeld soms prijzen laat stijgen zodra het algoritme merkt dat je echt niet zonder kunt. Of FNV, dat in de rechtszaak tegen Deliveroo beweerde dat bezorgers benadeeld worden als ze vaak klussen afwijzen. “Deliveroo ontkende dit. En daarmee eindigde de discussie. Het viel namelijk niet te controleren. Resultaat: wantrouwen tegen het platform.”

KPMG en de algoritme-accountant

Het is verstandig om dit soort discussies vóór te zijn, vindt Arets. “Wees proactief met je uitleg. Consumenten worden zich steeds meer bewust van verantwoordelijkheid en privacy.”

Hoe je dat het best kunt doen, daarover gaf onder andere Frank van Praat van KPMG een presentatie. Hij legt uit dat het vooral draait om uitlegbaarheid.

Dat wil zeggen dat je niet je hele systeem uit de doeken hoeft te doen. Juist niet. Het gaat erom dat je vertelt welke keuzes gemaakt worden en wat dit betekent voor het individu.

Op een platform voor oppassers is het bijvoorbeeld best logisch dat jouw rating omlaag gaat als je drie keer te laat komt. Maar daar moet je wel duidelijk over zijn naar de gebruikers.

Bijsluiters

Van Praat pleit dus voor een soort ‘bijsluiter’: een algemene toelichting van de risico’s met een simpele uitleg over welke keuzes een algoritme maakt en waarom. Die moet wel begrijpelijk zijn: gebruikers moeten zo’n uitleg ook daadwerkelijk lezen.

Verder vindt hij een ‘algoritme accountant’ een goed idee, als de verantwoordelijkheid voor betrouwbare algoritmes maar bij de gebruiker ligt. Van Praat: “De taak van een accountant is dus vooral toetsen of de gebruiker van algoritmes op betrouwbare wijze (lees: conform wat er op de bijsluiter staat) te werk gaat.”

Regeldruk en innovatie

Niet iedereen is dat met hem eens. Controle kost tijd en geld. Platformondernemers vragen zich af of die regeldruk proportioneel is. Zeker als het gaat om apps die met minder gevoelige data werken. En de partijen zijn bang dat te veel controle innovatie tegenhoudt.

“Er is nog weinig ervaring op het gebied van algoritmes en accountancy”, vat Arets samen. “Het is belangrijk om na te denken over de impact van algoritmes en wat het risico is dat er iets mis gaat. Op basis daarvan kun je bepalen welke algoritmes je moet controleren, en welke niet.”

“Ook moet je je afvragen of je in regeldruk onderscheid moet maken tussen digitale en niet digitale tussenpersonen”, zegt hij. “Je hoeft niet iets te doen alleen omdat het kan.”

Dit bericht verscheen op ZiPconomy

Vakbonden, laat je niet gek maken door de platformeconomie.

In plaats van tegenover elkaar te staan moeten maaltijdbezorgplatformen en vakbonden de vraagstukken rond de platformeconomie beter samen en op een constructieve manier oplossen, zo bepleit Martijn Arets.

Afgelopen week bracht FNV het rapport ‘Riders verdienen beter – de maaltijdbezorgsector van Nederland’ uit. In dit rapport rekenen zij op basis van een eigen onderzoek uit welk bedrag bezorgplatformen aan de maatschappij en de koeriers onttrekken door te kiezen voor het freelance model en zich niet aan de CAO te houden.

Als je het rapport goed leest en door het creatief met CAO goochelen heen prikt, dan maakt FNV onbewust reclame voor deze platformen. En laat het zien dat dat verschil wel meevalt en je zeker als jongere via een platform veel meer kunt verdienen dan oorspronkelijk in de markt mogelijk was.

De kern van de goocheltruc zit in de cao’s die in de berekening zijn gebruikt. Bij de berekeningen van de verdiensten van wat riders verdienen en zouden moeten verdienen staat de TLN-cao centraal. Deze claim is gebaseerd op het gegeven dat de koeriers goederen van anderen vervoeren. Detail: UberEats koeriers doen dit overigens juridisch gezien niet, maar daar zal ik verder niet op ingaan. Het bruto minimumloon bij 22 jaar, de leeftijd die FNV in de berekening gebruikt, is 14,99. Alle platformen zitten hier onder.

Veel werk dat via platformen wordt uitgevoerd is niet nieuw, de manier waarop de transactie tot stand komt: die is nieuw. Dus leek het mij interessant om eens te kijken hoe niet-platform bezorgers worden betaald. Immers: als UberEats en Deliveroo minder zouden betalen dan de bezorger van Domino’s (het bedrijf dat vorig jaar een omzet had van 2,59 miljard en 136,2 miljoen winst), dan zou dit inderdaad een achteruitgang in de markt betekenen.

Wat ik daar ontdekte is dat Domino’s bezorgers niet volgens de TNL-cao, maar volgens de Horeca-coa worden betaald. Zij vervoeren geen goederen van een ander, maar die van het restaurant. En die cao is een heel stuk minder interessant, zeker voor jonge koeriers.

Tot 1.976 ervaringsuren bij een zelfde werkgever verdien je in de horeca het Wettelijk Minimum Loon. Met een bruto uurtarief variërend van 2,99 (!!) per uur (15 jaar) tot maximaal 9,94 per uur (21 jaar en ouder).

Je zou daarmee kunnen zeggen dat maaltijdbezorgplatformen profiteren van een zwakke horeca-cao en dat riders via een platform gemiddeld meer verdienen dat de gemiddelde rider in die sector. Even los van de discussie over verzekering, die natuurlijk ook heel relevant is. Zowel Uber als Deliveroo bieden ook een verzekering aan, al heb ik geen inzicht (lees: tijd) om hier een vergelijking van te maken. Een aantal berichten op fora van Domino’s lezend over hoe tevreden zij zijn over verzekeringen en omgaan met ziek zijn, laat ook zien dat de vergelijking van platformen versus een ideale eerlijke wereld niet helemaal gelijk opgaan.

Pensioen opbouwen doe je in de horeca-cao overigens pas na 21 jaar. Daarnaast zijn veel riders jong en met de heffingskorting die zij ontvangen en het gemiddeld (weinig) aantal uren dat zij werken, zullen zij sowieso weinig belasting betalen.

Laat je niet gek maken

Bovenstaande berekening laat zien dat je altijd kritisch moet zijn en na moet blijven denken wie de afzender van de boodschap is en wat het belang van de afzender is in het stuk. In dit stuk is het duidelijk dat FNV een duidelijk statement wil maken, maar door zo opzichtig te overdrijven (er worden meer aannames als feit in het rapport gepresenteerd), slaan ze wat mij betreft de plank mis. En dat is zonde, omdat de onderliggende vragen die FNV in het stuk aan de orde stelt wel degelijk belangrijke vragen zijn, al is een aantal daarvan niet platform specifiek.

Deliveroo geeft op zijn beurt aan dat uit eigen berekeningen blijkt dat bezorgers een stuk meer verdienen dan in het FNV rapport wordt opgegeven. Ook zij hebben twee onderzoeken naar de impact van het bedrijf laten uitvoeren. Volgens Deliveroo blijkt uit een onderzoek van Capital Economics onder meer dat de bijdrage van Deliveroo aan de economische groei in Nederland (gemeten aan het bruto binnenlands product) 26,8 miljoen euro is. Ook claimt het platform dat het bijdraagt aan de creatie van 2.100 extra banen in de restaurantsector.

Veel tegenstrijdige berichten, het is tijd voor een volwassen discussie. En tijd voor onafhankelijke feiten.

Wat Deliveroo zou moeten doen

Veel discussies lopen uit op welles nietes discussies. FNV zegt dat het algoritme koeriers minder klussen geeft wanneer deze veel opdrachten weigeren. Deliveroo zegt dat dit niet waar is. FNV stelt dat koeriers ontevreden zijn, Deliveroo met de ZZP constructie goedkoper uit is, Deliveroo weerlegt dit. Dat schiet niet op. Ik denk dat het op korte termijn goed zou zijn wanneer Deliveroo feiten (en cijfers) op tafel gaat leggen en eventueel met behulp van een ‘trusted 3rd party’ met bewijzen komt. Ik snap overigens echt niet dat de rechter in de eerste zaak het oké vond dat die onduidelijkheid er was. Dat was namelijk echt niet nodig.

Wat FNV zou moeten doen

Het zou FNV sieren wanneer ook zij de strijdbijl, waar nu iets te enthousiast mee wordt rondgezwaaid, even aan de kant legt. De punten waar FNV zich zorgen over maakt zijn namelijk in veel gevallen relevant, maar de waas van activisme rondom de boodschap leidt af van de kern. En dat is zonde. Want door de FNV berichten heen zijn twee grove lijnen te ontdekken:

  1. de onvrede van FNV over ZZP’ers die in hun ogen geen ZZP’er zouden moeten zijn;
  2. de zorg over platform specifieke gevaren voor de kwetsbare individu.

Vraag 1 is een niet platform specifieke discussie. De regelgeving rondom ZZP’ers is onduidelijk en handhaving ontbreekt. Dat is een gevecht dat op een ander niveau zal moeten worden gevoerd. Want als dat het platform debat vanuit vakbonden overschaduwd, dan laten ze een grote kans liggen.

Die grote kans gaat over punt 2: de platform specifieke vraagstukken. Want die zijn er wel degelijk. Zoals:

  1. De invloed van het werken voor stuksloon op het gedrag (en de veiligheid) van maaltijdbezorgers;
  2. De invloed van algoritmisch management op maaltijdbezorgers en verkeersveiligheid. Uit de resultaten van onderzoek 1 en 2 moet duidelijk worden of, en zo ja onder welke voorwaarden, stuksloon een goed idee is of niet;
  3. De unieke kans die platformen bieden om via een algoritme accountant realtime transparantie te hebben in besluitvormingsprocessen van het algoritmisch management. Dit is onmogelijk bij een offline matchmaker, hier ligt een kans;
  4. De mogelijkheid initiatieven te ondersteunen waarbij aanbieders baas worden en blijven van de eigen data. (waarbij eerst moet worden onderzocht of dit überhaupt van waarde is, daar ben ik nog heel benieuwd naar)

Constructief overleg

Het lijkt mij goed en noodzakelijk dat de maaltijdbezorgplatformen en vakbonden deze vraagstukken op een constructieve manier (als het met gesloten deuren bij de workshops die ik organiseer kan, dan moet het in de openbaarheid ook vast lukken) samen met de wetenschap oppakken. Alle partijen zijn nog op zoek en hebben het gouden ei nog (lang) niet gevonden. Samen experimenteren en samen leren van wat het beste werkt is dan helemaal niet zo’n gek idee. Want ook al lopen de meningen, als je de media mag geloven, flink uiteen uiteindelijk werken bij alle stakeholders slimme en welwillende mensen die verder willen. En dat is precies wat dit debat nodig heeft.

Dit artikel verscheen ook op ZiPconomy.nl

Hoe FreeFlex United de standaard voor platformwerk zou kúnnen zetten.

In het Financieel Dagblad kondigden platformen Temper en Roamler de lancering van de stichting FreeFlex United aan. Een initiatief dat aan moet tonen dat platformen wél zorg dragen voor hun freelancers met verzekering en scholing. FreeFlex United wil ook een gesprekspartner worden richting externe stakeholders en als keurmerk voor het zelfreinigende vermogen van de branche staan. Wat is de exacte belofte? En wat zou de stichting allemaal kunnen doen? Ik maakte een analyse.

De lancering van Freeflex United bevat meerdere boodschappen: belangenvertegenwoordiging, een keurmerk, ambities rondom verzekering, pensioen en scholing en een nieuwe vorm van werken: Freeflex. In diezelfde volgorde zal ik deze stapdan ook duiden.

Belangenvertegenwoordiging en keurmerk

Met de groei van platformwerk en het aantal platformen was het hoog tijd dat de branche zich op de een of andere manier zou gaan organiseren. Met het aantal (willekeurige) rechtszaken van vakbond FNV en de voortdurende discussies over de verantwoordelijkheid van het platform vonden ondernemers het afbreukrisico simpelweg te groot om publiekelijk de handen ineen te slaan. Ook zagen zij voornamelijk verschillen met andere platformen. Zonde: hoewel platformwerk vele smaken kent (iets dat nog niet tot de politiek en vakbonden is doorgedrongen), zijn er genoeg overkoepelende mechanismes waar samenwerking voor alle partijen positief is. In essentie is het dus een goede zaak dat platformen nu het voortouw nemen. Ook een slimme zaak: je kunt als ondernemer beter de leiding nemen dan afhankelijk zijn van wat anderen voor je beslissen.

De vraag is wel hoe onafhankelijk de stichting (in oprichting) is. Onafhankelijk in het aannamebeleid van nieuwe leden (zijn concurrenten ook welkom?), maar ook onafhankelijk in het bestuur en controle van de stichting. Kort gezegd: gaat de slager zijn eigen vlees keuren? De eerder deze maand gelanceerde ‘Stichting MKB Financiering’ koos er bijvoorbeeld voor om vanaf de start geen marktpartijen in het bestuur op te nemen. En om deeltijd hoogleraar Corporate Finance Jaap Koelewijn aan te trekken voor de controle op naleving van de gedragscode. Een initiatief als FreeFlex United is (op de langere termijn) alleen serieus te nemen wanneer deze onafhankelijkheid is geborgd. Navraag leerde mij dat de stichting wel de ambitie heeft om externe experts in het bestuur aan te trekken, maar dat dit op dit moment nog niet het geval is.

Ook is onduidelijk wat voor soort platformen FreeFlex United wil vertegenwoordigen. Het FD artikel leert ons dat Uber en Deliveroo vooralsnog niet welkom zijn. Met de focus op freelance zou het ook zo kunnen zijn dat alleen platformen die alleen freelancers faciliteren, en dus niet uitzendplatformen, welkom zijn. Dit is een van de eerste zaken waar duidelijkheid nodig is.

De vraag die bij mij speelt is: zijn ze niet te vroeg gelanceerd. Met slechts twee platformen aan boord kun je van een vertegenwoordiging van de branche nog niet spreken. Ook is nog onduidelijk wat de ambities exact zijn: bij het verschijnen van het interview in het FD was de stichting (en de statuten) nog niet ingeschreven bij de KvK en 3 dagen voor publicatie was de domeinnaam nog even snel vastgelegd. Hoewel het FD een mooie plek is om te lanceren, is het voor niemand duidelijk waar FreeFlex United nu echt voor staat. En met onduidelijkheid gaan mensen zelf iets verzinnen, dat is een risico. Een gemiste kans. Maar geen reden om het initiatief op voorhand te veroordelen.

Een nieuwe vorm van werken: FreeFlex

Los van de rol als belangenbehartiger lanceerden de platformen ook tussen neus en lippen een compleet nieuwe werkvorm: FreeFlex. In het persbericht staat hier over het volgende: “….om van FreeFlex net zo’n gewaardeerde werkvorm te maken als vast werk. Zodat verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid, aansprakelijkheid en het opbouwen van een spaarpot voor later haalbaar is voor alle flexibele werkvormen.”

Platformen zijn altijd al goed geweest in het coinen van nieuwe categorieën, waarbij steevast de motivatie is dat de activiteit die het platform faciliteert voorheen nog niet bestond en daardoor niet binnen de bestaande hokjes past. Dat is dan ook exact wat Temper en Roamler hebben gedaan. Kijkend naar de website van Temper is het woord ‘Freelancer’ overal vervangen voor ‘FreeFlexer’ en is er een tv-commercial live gegaan die het leven van de FreeFlexer in beeld brengt. Op het altijd transparante Wikipedia is ook terug te vinden dat de content manager van Temper heeft geprobeerd deze nieuwe categorie in de online encyclopedie te krijgen. Leuke actie, maar een beetje doorzichtig.

Het is vanuit de platformen gezien slim om een nieuwe categorie te coinen. Ik had persoonlijk voor iets van FlexSecure gekozen. FleeFlex is een herhaling van twee woorden, terwijl de discussie toch echt gaat over hoe flexibiliteit en zekerheid (voor het individu en maatschappij) kan worden geborgd.

Met het coinen van een nieuwe categorie creëer je een blanco blad dat opnieuw beschreven kan worden. Het is de vraag in hoeverre andere stakeholders hier in meegaan in een tijd dat de discussie over vast versus flex nog in volle gang is. Ik ben zelf niet voor een nieuwe categorie. Een nieuwe categorie voor bijvoorbeeld platformwerkers betekent in de praktijk dat sommige platformwerkers er misschien wel iets op vooruit gaan, maar met het risico dat platformwerkers die al meer rechten hebben in deze nieuwe categorie worden gedumpt. Geen goed idee dus.

Het introduceren van een nieuwe term is verder wel een sympathieke manier om de manier waarop de werkenden, zij die in geen enkele discussie iets wordt gevraagd, hun leven indelen neer te zetten. Uiteraard gebaseerd op aannames: het is hoog tijd dat er (meer) onderzoek komt naar de motivaties van de zogenaamde ‘nieuwe generatie’ flexibele workers. Bizar dat die wens niet bij ieder debat over platformwerk bovenaan de agenda staat.

Ambities om meer voor de werkenden te doen

Laatste belofte is die om meer voor de werkenden te doen. Als branche in gesprek gaan met verzekeraars, opleiders en pensioen aanbieders om meer te kunnen doen voor de freelancer. Dit is natuurlijk een heikel punt in de platform discussie: platformen zeggen meer te willen doen voor de freelancer, maar zijn bang dat als zij dit doen als werkgever te worden weggezet. Temper profileert zich in het FD artikel dan ook als ‘digitale ruimte’. Eerder spraken zij over een ‘digitaal prikbord’. Vanuit juridisch perspectief begrijpelijk, maar in de praktijk is een platform natuurlijk veel meer dan een digitale versie van het prikbord in de supermarkt. Een platform is de marktmeester en bepaalt de regels. Iets dat ook zeker nodig is om zowel vraag als aanbod te kunnen bedienen, zonder interventie van het platform zal het platform ook nooit succesvol zijn voor haar gebruikers. Het platform is dus ook vanuit noodzaak marktmeester. Maar zeker geen digitale ruimte.

Als FreeFlex United zich écht in wil zetten voor de werkenden, dan wil ik ze uitdagen om de volgende projecten op te pakken:

  1. Maak een duidelijke, concrete en ook controleerbare code of conduct. Wat zijn de ambities, waar conformeren platformen zich aan die aansluiten, waar kunnen mensen terecht wanneer zij een vraag hebben, etc. Duidelijkheid in combinatie met een onafhankelijke audit maakt het verhaal geloofwaardig;
  2. Zet een onafhankelijk klachtenloket op waar freelancers en klanten met klachten terecht kunnen;
  3. Freelancers die op platformen werken bouwen een reputatie profiel op. Klanten waarderen hun werkzaamheden. Dit reputatie profiel is in sommige gevallen waardevoller dan een diploma. Zorg als stichting ervoor dat er standaarden in reputatie data komen, zodat freelancers hun reputatie score eenvoudig mee kunnen nemen naar andere platformen. En daarmee pas echt ‘free’ zijn om te werken waar zij willen;
  4. Stel voorwaarden aan de algoritmes die aangesloten platformen gebruiken om bijvoorbeeld discriminatie en uitbuiting (op basis van personal pricing) terug te dringen. Deze algoritmes moeten door een onafhankelijke ‘trusted 3rd party’ worden gecontroleerd. De algoritme accountant;
  5. Dwing alle platformen om een ‘exit by design’ scenario klaar te hebben liggen. Dat als het platform om welke reden dan ook stopt, de zekerheden voor stakeholders zijn geborgd. Een voorbeeld is een data coöperatie waar de data, ook de reputatie data, van gebruikers wordt geborgd. Dit zorgt voor een stuk continuïteit, onafhankelijk van het al dan niet succesvol zijn van het platform. Gebruikers zijn en blijven eigenaar van deze data. Bij lening crowdfunding is een soortgelijke exit strategie al verplicht, daar kan de platformwerk branche iets van leren;

Conclusie

Natuurlijk is het makkelijk om het initiatief bij de start te veroordelen voor de onduidelijkheid in ambities, de twijfelachtige manier waarop een nieuwe categorie wordt gecoind en de vraag hoe belangen van platformen én van freelancers in één stichting geborgd kunnen worden. CNV gaf bijvoorbeeld al aan dat het borgen van belangen van de werkenden niet te combineren is met het borgen van de belangen en intenties van platformen. En dat belangen behartigen van werkenden juist hun expertise is. Ik begrijp die reactie, maar ik zie dat niet zo zwart wit. En geloof al helemaal niet in een exclusief recht van vakbonden om belangen te behartigen.

Ik zie dit initiatief als een interessante eerste stap van een jonge branche om te verkennen hoe zij gezamenlijk de betrouwbaarheid en kwaliteit van een diverse sector kunnen verbeteren. Gaat ze dat lukken? Daar kunnen we nu over speculeren, maar pas over een jaar écht iets zinnigs over zeggen. En tot die tijd krijgen ze van mij het voordeel van de twijfel. Ik zal de ontwikkeling goed in de gaten houden en waar mogelijk het debat helpen op gang te brengen.

Hoe ziet het leven van werkenden er in 2040 uit?

Voor een sessie op het ‘Festival voor Modern Werkenden’ op 29 maart 2019 bij Meeting Plaza Utrecht mocht ik, net als Pierre Spanninks en Saskia Nijs, in een pitch van 5 minuten de gasten een kijkje in de toekomst van werk geven. Hoe ziet het leven van werkenden er in 2040 uit? Wat zijn de grootste uitdagingen en kansen? En wat moet de belangrijkste taak van de Werkvereniging zijn om modern werken, leven en leren te ondersteunen. Ik besloot om mijn verhaal over de toekomst als betoog op te schrijven. Hier onder het resultaat.

Interessant dat we over 2040 praten, terwijl we niet eens door hebben hoe het heden in elkaar zit. 2040 is ver weg. In 2040 dan ben ik misschien wel al bijna opa en zijn mijn kinderen Joep, Sophie en Anna klaar met hun studie. Maar nog lang niet klaar met leren, net als ik.

Als je een tech optimist zou vragen hoe het leven van werkenden er in 2040 volgens hem uit zou zien (ik zeg hem, want er is een grote kans dat het een man is), dan zal hij je vertellen dat technologie tegen die tijd alles wel heeft opgelost. Fijn, want dan hoef je daar in het nu tenminste geen verantwoordelijkheid voor te nemen. Het probleem is alleen dat tech optimisten vergeten dat ratio het niet wint van emotie en dat succes van technologie ligt in faciliteren van mensen, niet in leiden. Iets waar ook veel zogenaamde leiders iets van kunnen leren, maar dat terzijde;

Als je een flex optimist diezelfde vraag zal stellen, dan zou de werkende een empowerde blije individu zijn, die in zwermen van project naar project hopt. Die een leven lang leert, werkt om te leven en weinig bemoeienis van de overheid nodig heeft. Hij of zij dopt de eigen boontjes immers wel. Een mooie utopie, maar wel bedacht vanuit een bepaalde bias dat de wereld eerlijk en gelijk is, alle mensen een keuze hebben om te doen wat ze willen en overstromen van ambitie.

Als je een sociale zekerheden optimist, zeg iemand van een vakbond, dezelfde vraag zou stellen, dan zou iedereen een vaste baan hebben, volgens een goede CAO werken en iedere maand trouw zijn lidmaatschapsgeld betalen. Je hoeft niet in 2040 te leven om te beseffen dat die tijd en dat model intussen ook voorbij is;

Als je een platform optimist, de categorie waar ik toe behoor, de vraag stelt hoe het leven van de werkende er in 2040 uit ziet, dan zou ik zeggen dat platformen transactiekosten verlagen, informatie asymmetrie oplossen, het individu in staat stellen zijn of haar skills optimaal te vermarkten, tijdelijke grens en bubbel overschrijdende samenwerkingen faciliteert en dat data en review scores in 2040, maar liever al eerder, diploma’s hebben vervangen. Dat de kapitalistische platformen waar workers nu afhankelijk van zijn, zijn vervangen door coöperatieve en decentrale varianten en de intussen flink afgeslankte overheid ervoor zorgt dat zekerheden ‘by design’ zijn geborgd en het speelveld voor iedereen gelijk is.

Iedereen die zegt te weten hoe 2040 er uit ziet, die liegt dat ie barst. Wat we uitspreken hoe 2040 er uit zou kunnen zien is dan ook eerder een wens. Uitgesproken vanuit de bubbel waar je je nu op dit moment in bevindt.

Prima natuurlijk, maar laten we dat helder hebben. Wat ik wel kan delen is hoe ik hoop dat het leven voor de werkende er in 2040 uit ziet. En wat de ingrediënten zouden kunnen zijn om hier mogelijk te belanden.

Hoe ik hoop dat het leven van werkenden er in 2040 uit ziet is als volgt. In 2040 hebben we de balans gevonden hoe technologie op een faciliterende manier het individu empowered. Via platformen organiseren werkenden zich op de manier die bij hen past. Niet gebonden aan grenzen en afkomst, het al dan niet tijdelijk zijn van een formatie en iedereen een gelijke kans. Continue door ontwikkelend en gewaardeerd en afgerekend op de daadwerkelijke toegevoegde waarde. Niet op privilege tot welke bubbel je hoort en welke bubbel je in stand houdt. Met de juiste, steeds wisselende, balans tussen aan en uit, gas geven en op de rem trappen.

Wanneer we een wereld willen hebben waar gelijkheid en gelijke kansen centraal staan, dan betekent dat ook dat we een stapje terug moeten hebben gedaan. Wat ook betekent dat de definitie van succes moet worden herschreven. Want hoeveel we met z’n alleen ook lopen te zeiken, wij hier in deze ruimte behoren in het nu toch echt tot de lucky 1% van de wereldbevolking. Voel je daarvoor niet schuldig, maar wees er wel van bewust.

Bij een meer fluïde rol van werkenden, hoort ook een meer fluïde stelsel. Alle verticale zuilen, sectoren en CAO’s zijn doorbroken door horizontaal denken en sociale zekerheden losgekoppeld van de arbeidsrelatie. En misschien, laat ik het B woord toch maar droppen, een Basisinkomen. Of beter: basisvoorzieningen en zekerheden voor iedereen. We hebben ontdekt dat het gelul over generatie X, Y of Z te kort door de bocht was. Ieder individu heeft in iedere fase van zijn of haar leven weer andere behoeften. Generaties verschillen, maar we blijven mensen. Met alle clichés die daarbij horen. Een fluïde stelsel is hiervoor essentieel. Ik hoop dat we in 2040 zo ver zijn.

Een goede vriend, die ik bij Seats2Meet heb ontmoet, zegt altijd: “Martijn, hopen doe je op het toilet”. Tijd dus om het te hebben over daden. Wat zijn de stappen die we in het nú kunnen zetten om bij het utopische 2040 scenario te komen?

Wat ik nu zie is een wereld waar verschillende partijen zich met de belangen uit het verleden hebben ingegraven. En vanuit die positie waar het daglicht niet komt proberen te overleven. 24/7 levend in een continu ontkenningsfase. Ook zie ik dat weinig partijen hun verantwoordelijkheid durven te pakken en dat nieuwe initiatieven vol enthousiasme worden ontvangen, maar de urgentie, ballen en ambitie bij alle stakeholders zwaar ontbreekt om echt serieus door te zetten.  

Om tot het scenario van 2040 te komen is een systeemverandering nodig. Om daar te komen is het essentieel dat verleden, belang, angst en ego hun dominante rol in het debat verliezen en men toe gaat geven wat men eigenlijk al lang wist: we hebben geen idee wat we nu moeten. Goed nieuws: je bent niet de enige. Om vanuit die kwetsbaarheid, zonder gevangen te zitten in sectoren en verticals, samen te gaan bouwen. Erkennend dat ieder die vanuit een bepaalde hoek komt ook maar een welwillend goed mens is. Met uiteindelijk dezelfde doelstelling als de partij die hij of zij nu misschien wel veracht en als grootste tegenstander ziet.  

Van moeten naar willen, van kan niet naar maar naar hoe dan wel, van ik (single stakeholder) naar wij (multi stakeholder) en van weglopen van verantwoordelijkheid naar erkennen en pakken van verantwoordelijkheid. Uiteindelijk is het een verantwoordelijkheid van ALLE stakeholders tezamen. Niemand uitgesloten. Dus ook van jou. Want ook al klinkt 2040 comfortabel ver weg, het vrijwaart jou niet om nog langer je kop in het zand te steken.

En de rol van de werkvereniging hierin? Ik zie een rol van initiator, verbinder, aanjager, bruggenbouwer, incubator en practise what you preach. Ook de Werkvereniging moet daarvoor uit zijn eigen bubbel komen en gas op het ambitie pedaal geven. Want om in het scenario van 2040 uit te komen moeten we met zijn allen op expeditie. Ik ben voor.

Waarom de rit van Uber zomaar kan eindigen in de grootste startup-deceptie ooit

De stap die Uber onlangs zette naar openbaar vervoer is minder verrassend dan het lijkt, schrijft platform-expert Martijn Arets. ‘Dit is een laatste poging om het bedrijf naar een veilige haven te leiden.’

In het FD van 5 maart werd in het stuk ‘Uber stapt na auto en fiets nu ook in openbaar vervoer’ de toekomst strategie van het bedrijf dat nog geen 3 jaar geleden de definitie voor disruptie herschreef aangeprezen. Voor veel mensen een verrassende en innovatieve stap.

Ik zie het meer als een laatste poging om het ooit zo beloftevolle platform naar een veilige haven te leiden. Met een uiterst kwetsbaar model is het dan ook maar de vraag of de scale-up haar ambities ooit waar zal maken.

Groei-ingrediënten

Om te begrijpen waar de kwetsbaarheden van het model liggen, is het belangrijk om eerst de ingrediënten van de groei van Uber in de Verenigde Staten te begrijpen. Het Amerikaanse model van Uber is gebaseerd op het gegeven dat veel auto’s ongebruikt op de oprit staan terwijl de vaste kosten doorlopen, een hoge werkeloosheid, een inefficiënt openbaar vervoer-netwerk, een groeiende adoptie van de smartphone, onduidelijke regulering en een inefficiënte taximarkt die het woord ‘service’ al jaren terug uit het vocabulaire heeft geschrapt.

Onder deze condities kon Uber door het aanbieden van een excellente klantervaring tegen een acceptabele prijs razendsnel groeien, het vertrouwen van investeerders winnen en beginnen aan een wereldwijde expansie. In nog geen decennium is met 24,2 miljard dollar risico kapitaal een multinational met ruim 18.000 medewerkers op kantoor uit de grond gestampt. 

Zwakke netwerkeffecten

Platformen kunnen groeien vanwege de netwerkeffecten die zij veroorzaken. Ik stapte ooit over van Hyves naar Facebook omdat mijn niet in Nederland wonende vrienden daar zaten. Dankzij de internationale netwerkeffecten is Facebook een machtig platform. Het Uber platform werkt ook met netwerkeffecten, maar hier zijn twee belangrijke kanttekeningen te plaatsen. Dat Uber in Londen duizenden taxi’s heeft rondrijden, heeft nul invloed op de beschikbaarheid en aanrijtijden van Uber taxi’s in Utrecht. Omdat klant en chauffeur elkaar fysiek in een taxi ontmoeten gedijt het bedrijf niet met internationale, maar met lokale netwerkeffecten.

Doordat de transactie fysiek en lokaal is moet stad voor stad en soms postcodegebied voor postcodegebied de juiste balans tussen vraag en aanbod worden gecreëerd. Ook heeft Uber te maken met een asymptonisch netwerkeffect. Met de groei van het aanbod worden de aanrijtijden korter en het aanbod constanter, maar er is een kantelpunt waar een extra taxi in het aanbod geen extra waarde meer toevoegt voor de klant. De aanrijtijd zal niet korter worden, waardoor de dienstverlening voor de klant niet beter wordt op het moment dat er nog meer taxi’s aan het netwerk worden toegevoegd. 

Lage switching costs

Wanneer een chauffeur aan de lokale reglementaire voorwaarden voldoet is de drempel om via de app te gaan rijden laag. Op het moment dat er in een stad een concurrerende app actief is, zie je dat chauffeurs massaal van de ene naar de andere app switchen. Ditzelfde geldt ook voor de klant. Na het installeren van de app en het aanmaken van een account is het heel eenvoudig om tussen de apps te switchen om te kijken welke app op dat moment voor jou het beste aanbod heeft. De merktrouwheid van gebruikers aan zowel de vraag- als aanbodzijde is extreem laag. Wanneer je dit combineert met de lokale netwerkeffecten zal je begrijpen dat er veel ruimte is voor lokale of nationale concurrenten.

Natuurlijk hebben zij niet het voordeel van het schaalvoordeel van een internationaal opererende partij die daardoor extra veel kan investeren in de ontwikkeling van de technologie, maar de lokaal opererende partij kan wel eenvoudiger samenwerkingen aangaan met corporate klanten als ziekenhuizen en verzorgingshuizen. Daarnaast heeft de technologie van Uber een voorsprong bij de ‘on demand’ bestelling, terwijl veel bestellingen ook eenvoudig kunnen worden ingepland. 

Nationale en institutionele context

De toegevoegde waarde van de app is ook sterk afhankelijk van de nationale context. Waar in de Verenigde Staten ruimte was om de wat wij kennen als ‘Uber Pop’ service op te schalen, werd deze dienst in Nederland en daarna in nagenoeg alle Europese landen verboden. Daarnaast hebben veel Europese landen een goed sluitend Openbaar Vervoer netwerk, waardoor de toegevoegde waarde van een dienst als Uber minder groot is. 

Een van de paradepaardjes van Uber is het reputatiesysteem dat moet garanderen dat je een betrouwbare chauffeur achter het stuur hebt. Dit is van grote toegevoegde waarde in landen waar de overheid geen goede controlemechanismen heeft, maar in landen als Nederland is dit prima geregeld. En is het reputatie systeem eerder een geautomatiseerde HR-manager die de rotte appels automatisch verwijderd dan een substantiële verbetering van het systeem. 

De toegangsapp voor mobiliteit

Bovenstaand in ogenschouw nemend is het geen verrassende keuze dat Uber zijn strategie heeft omgegooid en dé toegangsapp voor mobiliteit wil worden. Een taxidienst is inwisselbaar, maar de startpagina van jouw mobiliteit is een veel sterkere uitgangspositie. 

Hoewel Uber goede kaarten, en niet te vergeten veel waardevolle data, heeft om hier een belangrijke rol in te spelen zal het nog een flinke uitdaging worden om deze hernieuwde ambitie te realiseren. Waar het met taxi’s een gefragmenteerde markt binnenkwam en het voor de aanbieders een substantiële toegevoegde waarde kan bieden, zal het nu moeten gaan samenwerken met andere gevestigde en nieuwe spelers, die een stuk sterker in hun schoenen staan en heel belangrijk: die niet hun klantcontact af zullen willen staan aan een derde partij.

En als het Uber lukt om te komen waar het wil komen, dan is het nog de vraag of het voldoende schaal kan bereiken om het verdienmodel sluitend te krijgen, laat staan de beloofde ambities naar investeerders waar te maken. Wat dat betreft heeft Uber nog een lange weg te gaan en zou het zomaar kunnen gebeuren dat het grootse startup avontuur, omschreven door Adam Lashinsky in het boek ‘de wilde rit’, eindigt in een deceptie.